web analytics

LUNA ZIT ZO ONGEVEER WEL AAN HAAR GRENS

Vrienden van me hebben wel eens gezegd: “Jij hebt een onverwoestbaar lichaam.” Al doelden die waarschijnlijk op de grote hoeveelheden drank en drugs die ik vroeger tot mij kon nemen en ondertussen nog wel gewoon 1 HBO-studie en 1 universitaire studie kon volgen. Met 2 vingers in m’n neus op doordeweekse dagen en 2 vingers in de lucht in het weekend.

Mijn onverwoestbare lichaam begint een beetje op te raken.

Je leeft van dag tot dag en dat ik de volgende dag weer wakker word, ja, dat vind ik soms zelf ook wel een wonder. Toen de verkering en ik net verkering hadden, stonden we elke dag om 5:00 op. Na een ontbijtje reed hij van Amsterdam naar Tiel om te gaan werken en ik begon om 6:00 met mijn schrijfopdrachten of PloesiePoesie-opdrachten. Dat we de nacht daarvoor tot 3:00 hadden liggen neuken was zowel fysiek als mentaal geen enkel probleem. De dagen en de weken daarna trouwens ook niet.

Onze reserves, voor zover we die hadden, beginnen nu een beetje op te raken. De verkering slaapt al maanden slecht. Ik kon de eerste maanden als een blok slapen. Ik hoefde zijn schouder maar te zien en ik was weg. En ik voelde me overdag onverwoestbaar. Ik had geen slaapmedicatie nodig om te slapen, doei, paar wijntjes erin, verstand op 0 en gewoon slapen. Morgen weer een nieuwe dag en wie weet zou alles dan anders gaan. En die toekomst; wat er ook zou gebeuren; kom maar op!

Nu ik weet dat de volgende dag meestal weer eenzelfde dag is als die daarvoor is het grote nachtelijke malen begonnen. Ik heb ooit een intake-gesprek bij een psycholoog gehad. Zij vroeg, en passent: “Je hebt nogal moeite met grenzen aangeven hè?” En daarmee sloeg ze eigenlijk meteen de spijker op de kop en vond ik het ook niet meer nodig om ooit nog langs te gaan. Ik weet nog steeds niet waar mijn grenzen liggen en wanneer er dus echt een einde komt aan mijn onverwoestbare lichaam.

Zal ik de hele PloesiePoesie-shop maar even dichtgooien?
Zal ik Nina Hagen aan een boom binden?
Zal ik de katers naar het asiel brengen?
Zal ik gewoon achter de kassa bij de Albert Heijn gaan werken?
Zal ik misschien dan toch aan de slaapmedicatie gaan?
Zal ik gewoon maar niet meer voor m’n moeder koken?
Zal ik een maand op vakantie gaan en doen alsof er niks aan de hand is?
Zal ik gewoon nooit meer koken en alleen nog maar magnetronmaaltijden opwarmen?
Zal ik een illegale Poolse werkster nemen?
Zal ik een paar weekjes faken dat ik ziek ben?
Zal ik achter de webcam gaan en huisvrouwen-porno aanbieden?
Zal ik even naar beneden gaan en een kopje thee gaan drinken?

Meestal kies ik voor het laatste.
En kruip ik daarna tegen de schouder van de verkering.
En komt er vanzelf een dag die toch weer anders is dan die ervoor.

25

WWW.TIELSETINTEN.NL

Ik bezoek mijn moeder nu zo’n 3 maanden dagelijks in ziekenhuis Rivierhuis.

Zij werd verplaatst van de Intensive Care naar een gewone afdeling.
Toen naar een schakel-afdeling.
Toen toch weer niet.
Toch weer wel.
Toch weer niet.
Toen weer wel naar een schakel-afdeling.
Terug naar een gewone.
En weer naar de Intensive Care.
En via een gewone afdeling.
Weer terug naar een schakel-afdeling.

Het zinnetje ‘The saddest thing that I’d ever seen / We’re smokers outside the hospital doors’ van The Editors draaide iedere keer dat ik de draaideuren van ziekenhuis Rivierenland doordraaide in m’n hoofd. Ik zag elke dag weer de meest toegetakelde patiënten buiten in het rookhokje zitten. Met stickers op hun hoofd, infusen aan hun lichaam, aan weet ik veel wat voor medische apparaten gekoppeld, maar ze bleven toch stug doorroken. Why, tell me why?

Ik dacht dat dat het meest fascinerende was wat ik zou zien.

Tot ik voor de eerste keer de schakel-afdeling bezocht.

In de gang van het reguliere ziekenhuis naar het oude ziekenhuis, de gang naar de schakel-afdeling op de eerste verdieping, zag ik kunst aan de muur hangen die ik nog herkende van toen ik een klein meisje was. Ik zie mezelf als 5- of 6-jarige nog staren naar een roze macremé-patchwork-jaren-70-ding met allemaal glitterstenen erin. Ik vond het prachtig toen. Hoe bijzonder moest je zijn om dat wat je maakte op te mogen hangen in het ziekenhuis? Hét ziekenhuis! Daar waar zoveel mensen het zagen? Dat wou ik ook! Nu, 30 jaar later, 30 jaar, hangt dat schilderij er nog steeds. Het is van roze naar oud-roze verkleurd en de tijd heeft de stof en het draad geen goed gedaan. Het ziet eruit als een verlept bosje bloemen. Al doen bloemen er een week over om te verleppen, dit kunstwerk heeft er jaren en jaren over gedaan. En het hangt er nog steeds. De rest van de muren is leeg. Er hangen lege spijkers.

Vergankelijkheid.

Als ik zou vragen of ik mijn kunstwerken op zou mogen hangen in die gang op de eerste verdieping van het reguliere naar het oude ziekenhuis, op de gang van vergankelijkheid, dan zou ik waarschijnlijk 20 belletjes kwijt zijn. En op dat antwoord zou ik 20 dagen moeten wachten. Of 20 weken. Of 20 maanden. Kastjes. Muren. Net zoals mijn moeder al weken, maanden van kastjes naar muren wordt gestuurd. En dan zou het antwoord waarschijnlijk toch ‘nee’ zijn.

Ik heb mijn schilderijen gewoon opgehangen. Aan de lege spijkers.

Check: www.tielsetinten.nl

Mijn schilderijen mogen er over 30 jaar nog hangen. Dat zou ik geweldig vinden. Maar ze mogen nu ook gratis meegenomen worden. En dan hang ik gewoon weer een nieuwe op, want ik heb een onuitputtende bron van liefde, boosheid, verwondering, frustratie, passie en agressie in me die ik graag op canvas-doeken wil uitsmeren. Al zou ik een donatie op giro 26000, t.n.v. KWF Kankerbestrijding enorm kunnen waarderen. Mijn moeder trouwens ook.

16

WAT WAS DE VRAAG?

Je gaat natuurlijk zo vaak mogelijk, en dat komt neer op elke dag, naar je moeder in het ziekenhuis. Dat doe je, omdat dat zo hoort. Omdat het kan. Maar wie heeft bepaalt dat het zo hoort? Ik wil helemaal niet een uur naast m’n moeder zitten op een hard opklapstoeltje en dan samen naar ‘That’s The Question’ kijken. Naar ‘That’s The Question’ kijken heeft trouwens nooit op het lijstje ‘dingen-die-ik-nog-wil-doen’ gestaan, maar ja, je moeder zal maar ineens een hartaanval of iets in die richting krijgen ’s nachts en dan kun je in ieder geval nog zeggen; “Nou, maar die aflevering ‘That’s The Question’ hebben we toch nog maar even samen meegepikt. En ze wist toen het antwoord op de vraag ‘Zeer duidelijk, in het oog springend, geen bewijs hoevend, zonneklaar, oftewel?’, dus aan haar koppetje heeft nooit wat gemankeerd.”

Godverdomme.

Want wat valt er nog te zeggen? Mamma maakt niks mee en de verhalen over haar lekkende stoma of zusters die 2 uur te laat haar sondevoeding aansluiten gaan haar zelf ook vervelen. Dus houdt ze haar mond. En kijkt ‘That’s The Question’. En hoewel we vroeger elke dag wel een half uur aan de telefoon konden zitten, zijn we nu na 5 minuutjes wel uitgepraat. Maar ik zou na bijna 3 maanden op een bedje in het ziekenhuis ook liever zwijgen en het zou mij ook geen reet meer uitmaken of de scholen weer begonnen waren, of de schouderham in de aanbieding is bij de Albert Heijn en of je dochter de badkamer heeft schoongemaakt.

Pappa en ik kwamen de chirurg tegen in de trappengang van het ziekenhuis.

“Hoe is het nu met je moeder?”, vraagt hij.
“Ja, die buikinfectie, die gaat de goede kant op, maar ze is het natuurlijk helemaal zat en ze ligt maar zo’n beetje te liggen momenteel”, zeg ik.
“En ze heeft ook klap op klap op klap te verwerken gehad.”
“Ja, er mag nou wel eens iets een keer goed gaan.”
“Ja, en je moeder heeft natuurlijk nog een groot onderliggend lijden”, zegt de chirurg.
“Ja, dat vooral.”

“Wat bedoelde hij nou precies met dat laatste?”, vraagt m’n vader even later in de auto.
“Dat mamma kanker heeft en dat ze daar zelf ook de hele dag aan ligt te denken.”

Evident.

10

BEAT THE MACHINE THAT WORKS IN YOUR HEAD

Ik heb dus m’n eigen Jehovah’s, zoals ik ze liefkozend noem als er eens een keertje andere Jehovah’s voor de deur staan. “Ja, nee, jullie mogen best binnen komen voor een kopje koffie, maar O. en J. zijn toch mijn favoriet”, zeg ik dan. En dan krijg ik een Wachttoren in m’n handen gedrukt en dan doen ze de groetjes van mij aan O. en J. en dan lachen we vriendelijk naar elkaar.

Het getrouwde stelletje O. en J. komt maandelijks wel even bij me langs voor een gesprekje en zijn daarom ook op de hoogte van de ziekte van m’n moeder. Ze hebben zelfs een heel lief kaartje door de brievenbus gedaan, iets wat me ontroerde, al is daar tegenwoordig weinig voor nodig natuurlijk.

Gisteren kwam O. langs, samen met een wat oudere dame.

“Hoe is het met je moeder”, informeert ze.
“Nou, eigenlijk nog steeds kut”, zeg ik, “ze ligt nog steeds met die buikinfectie, al lijkt die iets aan de beterende hand, maar ja, daarna heeft ze nog steeds kanker. Kom anders even binnen?”
Even later zet ik een glas water neer voor de 2 dames.
“Het is echt veel te heet voor jullie om vandaag langs te deuren te gaan hoor. Als ik jullie was, dan zou ik lekker thuis blijven en in de tuin gaan zitten”, grap ik.

“Maar als jij wist dat er een oplossing was voor de ziekte van je moeder”, begint de oudere Jehovah, “zou jij die dan achterhouden?”

Really?
Did she just say that?

“Eh”, stamel ik.

“Er is een oplossing voor al het lijden in deze wereld, niemand hoeft pijn te hebben”, vertelt de oudere Jehovah, “het is ongeveer hetzelfde als een dokter zijn patiënt een pil of behandeling onthoudt.”

Yep, really, she said that.

De oudere Jehovah probeert de ziekte van m’n moeder te gebruiken om mij over te halen om bij hun clubje te komen. Ik kijk naar O. en ik hoop dat ze me uit deze situatie kan helpen. Zij kent me, weet wat ik doe, weet ook dat ik nooit een Jehovah zal worden, maar ze vond het wel heel leuk om te horen dat ik naar de Katholieke kerk van m’n moeder was geweest en dat ik regelmatig kaarsjes brand en op mijn eigen manier richting een God aan het bidden ben. Al kan je het bidden of mediteren of het heel hard denken aan iets noemen, who gives a shit! ‘Elk oprecht gebed wordt door God gehoord’, had O. op het kaartje geschreven en zo is het maar net! En we hebben ook al regelmatig heel veel lol gehad aan mijn tafel. Ik bedoel; ik heb het voor elkaar gekregen dat Jehovah’s over vibrators, seks, masturberen en mannen-die-altijd-meer-zin-hebben-dan-hun-vrouw hebben gepraat. Misschien heb ik hun ogen wel geopend!

“Nou”, zeg ik, “I’ll never step over to your side, dus je kan mij echt niet bekeren en dat weet O. ook. Ik ben van mening dat als je een open hart hebt en probeert alles met zoveel mogelijk liefde te doen, dat het dan wel goed komt. Nu of in een volgend leven of in het hiernamaals.”

Wanneer ze weggaan krijg ik een Wachttoren met de titel ‘Bestaan wonderen echt?’.

9

BRUCE IN HET ZIEKENHUIS

KLIK VOOR GROTER

Ik heb vorige week vrijdag stiekem een Bruce-schilderij in de centrale hal van het ziekenhuis gehangen.Tussen de depressieve ziekenhuis-kunst. Dan valt er nog wat te lachen daar! Ging vandaag, dinsdag dus, bij mamma langs en Bruce hangt er nog steeds. En ja, ik kon er weer om lachen!

10

WASN’T NINA

We zijn Nina het trucje ‘blijf zitten als er een koekie voor je ogen ligt’ aan het leren…

7

LUNA VOELT ZICH WELEENS SCHULDIG

Het is moeilijk om zelf nog plezier te hebben als 1 van je ouders zo ernstig ziek is als mijn moeder. Of eigenlijk geldt dit voor elke dierbare die ziek is; het is moeilijk om nog plezier te durven hebben. Je voelt je, ergens, toch schuldig. Ja, en dan ligt zij daar maar en dan sta ik hier even te knallen en te discodansen op Welcome to the Future. Die gedachte was af en toe aanwezig, maar ik stond er wél dus, een paar weken terug. Af en toe even helemaal iets anders, af en toe de deur uit, af en toe even merken dat er nog iets anders is dan een zieke moeder en een vader die in de Ziektewet zit en waarvoor ontslag en een zware onzekere toekomst dreigt. Bij mij speelt ook nog mee dat ik enig kind ben, dus ik kan niet even een dagje ‘vrij’ nemen van mijn zorgtaken. Het kan wel, en ik deed het gisteren voor de tweede keer in 2,5 maand, maar toch voelt het niet helemaal relaxt. Het voelde al helemaal niet relaxt toen Dr. Bob, de arts van de afdeling van mamma, me belde om een uur of 17:00 terwijl ik net op een Amsterdams terrasje zat te genieten van een wit biertje. En het voelde helemaal niet goed dat hij vertelde dat mamma nu weer een trombose-been heeft. Nog erger werd het toen daarna de batterij van m’n iPhone bijna leeg was. Het voelde wel goed dat m’n schoonmoeder, zelf werkzaam in de ouderenzorg, me kon vertellen dat zo’n trombose-been heel normaal is in dit soort omstandigheden en dat het makkelijk te verhelpen valt. En eigenlijk voelde de hele dag in Amsterdam goed, al dacht ik regelmatig aan m’n ouders. Maar samen met dochter S. en m’n schoonmoeder hebben ik heerlijk geshopt van ’s morgens vroeg tot ’s avonds laat en ik heb sinds maanden weer 2 ‘nieuwe’ vintage jurken gescoord op de Noordermarkt en m’n schoonmoeder heeft me werkelijk schandalig verwend met bloemetjes voor in m’n haar in alle kleuren van de regenboog en een luipaard-lingeriesetje. En al voel je je niet schuldig dat je zelf zo’n fijne dag hebt en al hou je met heel je hart van je schoonmoeder, want dat is gewoon een lekker wijf, en al heb je van elke minuut genoten, toch, ergens, in je achterhoofd, hoop je volgende maand gewoon weer met je eigen moeder boodschappen te kunnen doen bij de LIDL.

5

WAT LAAT IK ACHTER?

Vanmorgen trof ik m’n vader aan in de HEMA.
In z’n eentje.
Zat aan zo’n ontbijtje voor 1 euro.
Heb ik ‘m mee kennis laten maken de afgelopen weken.
“Is lekker pappa, en kost bijna niks, met een kopje koffie, een croissantje en een stokbroodje met ei en spek”, zei ik dan.
Maar ja, ik was alle keren nog met ‘m mee geweest. Of samen met dochter S., met oppasmeisje M. of met de verkering, dus hij had er nog nooit alleen gezeten.
Mijn vader zo in z’n eentje zien zitten aan zo’n HEMA-tafeltje, ja, dat noemt men dan confronterend.

De aanblik van mijn vader zonder mijn moeder.
Zo van een afstandje.
De aanblik van mijn vader alleen.
De aanblik van een weduwnaar.

Maar mijn vader was juist heel blij om mij te zien. Om mij samen met dochter S. en oppasmeisje M. te zien. Om mij, zijn dochter, te zien, die toch wat opvoedkundige dingetjes aan het doorgeven was in dit leven. Om zijn dochter, die dan zelf wel geen kinderen wil, toch wel in een soort van moederlijke rol te zien. Of dan op z’n minst gezelligheid weet te brengen in het leven van kinderen. Al zijn het niet mijn kinderen. Al zijn het niet zijn kleinkinderen. Ik zie de twinkeling in z’n ogen als hij kinderen ziet en ik weet hoe graag hij écht opa was geworden en ik, ik voel me soms, en zeker de laatste tijd, verdrietig dat ik hem dat niet ga maken. Nooit niet.

En het maakt me steeds bewuster.
Wat laat ik achter?

“Ik vond het toch wel zielig voor opa Piet”, zei dochter S., “dat hij zo in z’n eentje in de HEMA zat.”

En zeg dan maar dat je het zelf ook niet zo leuk vond.
Doe je dus niet.

“Ah, nee, joh, is juist hartstikke stoer van opa. Dat hij in z’n eentje lekker gaat ontbijten, kost maar een euro en als hij in z’n eentje broodjes moet gaan halen en smeren, dat is veel duurder en ingewikkelder en hij moest daarna toch nog even naar de viswinkel, die zit hier om de hoek.”

Wat laat ik achter?
Wat geef ik door?

Wat wij aan het einde
van ons leven
in handen houden,
zijn niet onze prestaties
en onze werken.
Wij zullen ons eerst en vooral
de vraag moeten stellen
hoeveel wij hebben liefgehad.

“Maar ik vond het ook niet leuk om Piet zo zonder Riet te zien.”

12