PLOG DINSDAG 11 DECEMBER 2018
PLOG MAANDAG 10 DECEMBER 2018
PLOG ZONDAG 9 DECEMBER 2018
PLOG ZATERDAG 8 DECEMBER 2018
PLOG VRIJDAG 7 DECEMBER 2018
MET EEN PAPJE
Wanneer ik bij m’n ouders binnenloop om 16:00 ruikt het vertrouwd. Naar thuis. Naar aardappels, groente, vlees. Naar vroeger. Naar toen ik nog thuis woonde. Naar altijd eten om 16:30. Naar de tafel voor 3 gedekt. Naar een wit met blauw, door mijn oma geborduurd tafelkleed. Naar 3 schaaltjes yoghurt met Roosvicee als toetje naast de borden.
Maar de tafel is voor 2 gedekt.
En mijn vader is aan het koken.
Vroeger kookte m’n moeder.
Alleen.
En met een schort om.
M’n vader op een stoel erbij. Even de dag doornemen. Hij soms een biertje erbij. Zij soms een wijntje erbij. En heel lang geleden ook nog een sigaretje erbij.
Ik hoefde nooit te koken. Nooit mee te helpen. Ook niet met afwassen. Ook niet met afdrogen.
M’n vader trouwens ook niet.
Sinds m’n moeder 6 jaar geleden uit het ziekenhuis weer thuis kwam hebben m’n ouders altijd samen gekookt en afgewassen. Of misschien moet ik het zo zeggen; m’n moeder heeft mijn vader verteld hoe hij het moest doen en gekeken of hij het wel goed deed. Ze realiseerde zich dat ze hem al die getrouwde jaren toch wel heel erg verwend had en dat het belangrijk was dat hij voor zichzelf zou kunnen zorgen en niet teveel op mij moest gaan leunen, ooit. In de jaren dat ze het weer zelf kon heeft ze alles weer zoveel mogelijk zelf gedaan, maar m’n vader hielp inmiddels altijd met afwassen en hij bleek zeer goed aardappels te kunnen schillen.
Maar ze kan het nu allemaal niet meer zelf.
Ze is moe.
Ze is op.
Onlangs heeft m’n vader m’n moeders recept voor witlof van haar geleerd: “Want als ze er niet meer is, ja, dan wil ik dat toch ook wel een keertje zelf eten, want ik vind het gewoon heel lekker zoals je moeder ‘m klaarmaakt.”
Gisteren maakte hij witlof voor hen samen.
Hij dekte keurig de tafel voor 2.
M’n moeder at niet veel.
En hij deed de afwas daarna in z’n eentje.
MET Z’N ALLEN IN DE KANKER-ACHTBAAN
Hoewel ik van m’n moeder eigenlijk niet mag huilen om haar, heb ik de afgelopen 2 weken toch regelmatig even een traantje gelaten bij de gedachte dat ze er ooit, en gezien de prognose op korte termijn, niet meer is. Al hebben we, voornamelijk dankzij de humor van m’n moeder, toch ook behoorlijk wat gelachen.
Vandaag was de dag van de uitslagen van alle nieuwe bloedonderzoeken en de CT-scan. In hoeverre is de kanker weer terug? Hoelang heeft ze nog? Zijn er heel misschien nog andere medicijnen die kunnen helpen? Ik twijfelde of ik mee zou gaan met m’n ouders naar het gesprek met de oncoloog.
“Ik zit er echt niet op te wachten om te horen dat m’n moeder is opgegeven hoor”, zei ik gisteren tegen M.
“Misschien is het wel goed nieuws”, zei hij.
“Doe niet zo stom.”
“Dat kan toch? Ze zegt zelf dat ze zich helemaal goed voelt, ze ziet er goed uit, ze zweet ook niet meer ’s nachts. Je weet het niet.”
“M’n moeder zegt altijd dat ze zich goed voelt.”
“Maar het kan dat haar bloedwaardes weer okay zijn.”
“Doe niet zo stom, dat kan niet, als ze kut zijn, dan zijn ze kut, dan zijn ze niet ineens de keer daarna goed.”
Maar ik ging vanmorgen niet mee naar de oncoloog. Niet omdat ik een slecht-nieuws-gesprek niet aankon, maar omdat ik vond dat m’n ouders dit juist met z’n tweeën moesten doen. Ze zijn niet alleen mijn ouders, ze zijn ook elkaars partner. Sommige dingen, al zijn ze kut, zou ik zelf ook liever alleen met m’n partner doen. En dat slechte nieuws, dat zouden ze me daarna toch meteen wel komen vertellen.
Wanneer de bel eindelijk gaat ren ik naar beneden om de deur open te doen.
“En?”, vraag ik, klaar om het ergste te horen.
“Nou, m’n bloedwaardes zijn weer goed”, zegt m’n moeder, “en m’n CT-scan was ook okay.”
“Wat?”
“Ja, de oncoloog snapte het zelf ook niet helemaal, maar ik ben een extreem, bijzonder medisch geval.”
“Dus je huidige chemopillen werken gewoon nog?”
“Ja, ze heeft overlegd met andere oncologen in Utrecht en m’n bloedwaardes zijn nu zelfs weer ietsje beter dan 4 maanden terug.”
“Hoe kan dat dan?”
“Dat wisten ze ook niet.”
Ik huilen.
M’n vader kippenvel.
“Dus ik heb de afgelopen 2 weken voor niks elke dag lopen janken?”
“Je hoeft niet te janken. Als ik er echt niet meer ben, dan mag je even huilen, maar daarna ga je gewoon weer door.”
“Ik mag best huilen bij de gedachte dat je er ooit niet meer bent.”
“Maar ik ben er nog. Over 7 weken pas weer terugkomen voor de volgende controle.”
“Wat een opluchting.”
“Ja, maar er komt een dag dat ik er niet meer ben.”
“Kutwijf.”
Lachen.
WAT IK NU NOG KAN
“Foute boel”, zegt m’n moeder als ze binnenkomt.
Gisteren heeft ze nog met m’n vader gekibbeld over hoe laat ze precies bij me zouden zijn vandaag.
“We hebben om 9:00 een afspraak met de oncoloog en daarna komen we meteen naar jou”, zei m’n vader.
“Ja, maar ga nou maar geen tijd zeggen, want het kan altijd uitlopen en we moeten daarna nog afspraken maken voor een CT-scan of andere medicijnen ophalen”, zei m’n moeder.
“Dat weet je niet.”
“Dat weet ik wel.”
M’n moeder wist het al.
Ik wist het ook al.
M’n vader had nog wat hoop dat het allemaal wel mee zou vallen.
Maar het viel niet mee.
Al valt het eigenlijk al 6,5 jaar niet mee, want je krijgt nogal wat te horen, als kankerpatiënt en als omgeving van die kankerpatiënt . Je gaat van up naar down in een dag, in een week, in een maand, in een jaar: ‘U heeft kanker, u krijgt chemo, u bent kankervrij, de kanker is terug, u krijgt chemo, u bent kankervrij, de kanker is terug, u krijgt de rest van uw leven deze chemopillen, u bent nu kankervrij.’
Je leeft van controle naar controle. En die controles zijn soms om de week. Soms elke maand. Soms om de 2 maanden. En je bent na de meeste controles heel blij dat de controle weer voorbij is. Tot er weer een nieuwe controle aankomt.
En ondertussen deden we net alsof het niet zo is.
Ik probeerde te doen alsof het niet zo is.
Net alsof het niet zo is.
Alsof. Het. Niet. Zo. Is.
Maar het is wel zo. Mijn moeder had kanker. Mijn moeder heeft kanker. En heeft de afgelopen 6 jaar, misschien wel 7 jaar en misschien nog wel langer, kanker gehad. Want met alle keren dat de oncoloog zei dat m’n moeder kankervrij was, werd bedoeld ‘de kanker is nu niet meer actief’.
De oncoloog zei vandaag; ‘De kanker is weer terug.’
En hoewel m’n moeder al die jaren zo sterk en stoer is gebleven en haar mantra nog steeds ‘het is zoals het is en het komt zoals het komt’ is, moest ze nu zelf toch ook wel eventjes huilen: “Ik vind het niet erg voor mezelf. Ik vind het erg voor jullie.”
En nu?
Afwachten.
Afwachten op de CT-scan. Afwachten op de uitslag. Afwachten of er misschien, heel misschien, nog wel een medicijn is dat de kanker wat kan afweren. Afwachten of ze daarvoor in aanmerking komt. Afwachten of er nog iets is wat het onvermijdelijke wat kan uitstellen. Een paar maanden? Een jaar? Afwachten op wat de toekomst brengt.
Maar ik hoef niet af te wachten. Afwachten is passief. Net als hoop.
Want ik kan haar nu nog laten zien dat ik van haar hou.
42 IS HET NIEUWE 18
En ineens was ik het zat. Vriendin A. had nogal onverwacht de sleutel van haar nieuwe huisje gekregen en ik wilde eigenlijk meteen even snel op en neer om haar te feliciteren, maar Purmerend ligt niet naast de deur en met het openbaar vervoer zou het een reis van 2,5 uur heen en 2,5 uur terug worden. Nu was het ritje dat ik 2 dagen later maakte ook iets meer dan een uur heen en een uur terug, maar M. moest me er naartoe rijden. En nu vind ik het al jaren en jaren en jaren geen enkele moeite om me overal naartoe te laten rijden door m’n partner, door m’n vader, door een vriendin, door een treinmachinist of door een buschauffeur, maar ineens was ik het zat.
“Ik ga het maandag meteen regelen”, zei ik tegen M. op de weg terug van Purmerend naar Tiel.
En ik regelde het. Ik maakte een afspraak voor m’n eerste les, de tweede les, de derde les en inmiddels al de vierde les, ik kreeg een cd-rommetje met daarop m’n theorielessen, ik vroeg een gezondheidsverklaring aan bij het CBR en ik machtigde de rijschool om in de toekomst een praktijkexamen te reserveren.
Waar ik in het verleden altijd redenen had om niet te beginnen met rijlessen, kon ik die nu ineens niet meer vinden.
Toen ik 18 was vond ik een rijbewijs helemaal niet nodig. Ik was veel te druk met studeren, m’n vriendje en uit huis gaan. M’n moeder had ook geen rijbewijs, dus waarom zou ik er dan aan beginnen?
Ik ging in Amsterdam wonen en ja, jeetje, in Amsterdam je rijbewijs halen? Waarom? Wat hadden P. en ik in Amsterdam centrum eigenlijk überhaupt aan een auto? De wachttijd voor een parkeervergunning was 2 jaar en al had je een vergunning en een auto, dan nog moest je een uur rondrijden voordat je een parkeerplek voor je auto had gevonden. Daarnaast… mijn hele leven speelde zich af binnen de ring van Amsterdam, dus alles was sowieso veel sneller te bereiken met de fiets en eventueel met de metro of de bus.
Ooit had ik even het plan om te beginnen met autorijlessen toen ik net bij P. en uit Amsterdam weg was. Ik zou m’n rijbewijs halen, zodat ik al m’n vrienden in Amsterdam kon blijven zien. Maar de meeste vriendschappen verwaterden, sommige vrienden bleken geen vrienden, sommige vrienden vonden Amsterdam – Tiel een stuk verder dan Tiel – Amsterdam en ik kreeg een nogal jaloers vriendje dat liever wilde dat ik elk weekend bij hem en z’n dochter op de bank zat dan dat ik m’n vrienden in Amsterdam zou bezoeken. En als ik naar Amsterdam wilde, dan kon hij toch gewoon mee?
Tijdens m’n relatie met J. is m’n angst voor autorijden ontstaan en ik moet eerlijk toegeven; die angst zit er nog wel een beetje in. Al is het niet de angst om zelf te rijden, het is de angst om andere weggebruikers tegen te komen die net zo roekeloos en agressief rijden als hij. Ik herinner me mijn constante spanning om naast hem te zitten in de auto, mijn smeken of hij iets rustiger kon rijden, zijn schreeuwen dat ik me pas met zijn rijgedrag mocht bemoeien als ik zelf m’n rijbewijs zou hebben en mijn huilen toen hij een keer 180 ging rijden om mij te laten zien dat ik niet zo moest overdrijven, omdat hij godverdomme nog nooit een ongeluk had gehad.
En dan was er altijd ook nog de financiële reden. Autorijlessen zijn duur en al heb ik het als ZZP-er nooit echt slecht gedaan, toch is € 2000,- niet iets wat ik gedachteloos aan mezelf uitgaf. Wat ik wel gedachteloos heb gedaan; jarenlang een ander financiële prioriteit geven. Na mijn scheiding waren J.’s schulden allemaal afbetaald, maar stond ik er ineens financieel alleen voor en moest ik in m’n eentje zorg dragen voor alle vaste lasten.
En dan is het nu 2018. Ik ben 42. Ik woon niet meer in Amsterdam. Ik heb geen jaloerse partner meer. Ik heb geen agressief-rijdende partner meer. Ik heb geld op m’n spaarrekening dat ik nu eindelijk eens aan mezelf ga uitgeven. Ik heb geen excuses meer.
Want het zo lang uitstellen van het nemen van autorijlessen heeft nooit te maken gehad met de gedachte dat ik het niet kan. Ik heb het alleen nog nooit gedaan.
BIG RIET IS WATCHING YOU VANUIT HAAR RELAXSTOEL
“Jou moet ik net hebben”, zegt m’n moeder.
“Wat dan??”, vraag ik. Michael en ik kwamen eigenlijk alleen even een bak nasi brengen, maar doen, omdat we er toch zijn, meteen maar een kopje koffie.
“Ja, dat van die stoelen.”
“Eh???”
“Ik zit niet de hele tijd in die stoel.”
“Ehhhhh.”
Oh. God. Ik kan ook nergens meer veilig een tekstje schrijven, een beetje roddelen, een beetje online van me af praten! M’n ouders hebben sinds een paar weken van die vol-automatische leren relaxstoelen. Van die stoelen met van die knopjes waarmee je rugleuning, zitting en voetenbank kunt verstellen. Ik mag het niet schrijven, maar ik schrijf het toch; van die bejaardenstoelen. Seniorenstoelen! Van die stoelen voor een optimaal zitcomfort.
Ik had ergens op Instagram, bij een foto van kater Sid Vicious, een gesprekje over ónze nieuwe stoelen; prachtige turquoise-petrol-achtige gecapitonneerde fauteuils. M’n ouders vonden die stoelen aan het begin van dit jaar ook prachtig, zo prachtig dat ze ze kochten voor zichzelf, maar uiteindelijk bleken ze niet zo lekker te zitten. M’n moeder kon niet met haar benen bij de grond, dus m’n ouders bestelden uiteindelijk die vol-automatische bejaardenstoelen en wij kregen hun oude, maar nog bijna nieuwe fauteuils. Supermooie fauteuils dus en daar kreeg ik een compliment over op Instagram, waarop ik vertelde hoe we eraan gekomen waren. Ergens in dat gesprek had ik laten vallen dat het belangrijk is voor m’n moeder om een goede stoel te hebben, omdat ze er bijna de hele dag in zit.
“Maar je zit toch ook de hele tijd in je stoel?”, zeg ik tegen m’n moeder.
“Nee, ik zit niet de hele tijd in die stoel”, lacht ze quasi verontwaardigd.
M’n moeder wil toch nog even duidelijk maken dat ze, ondanks haar 76 jaar en de kanker, vooral nog geen zielige bejaarde is. Dat ze echt niet de hele dag in die stoel zit, want ook nog gewoon het huishouden runt, samen met m’n vader de boodschappen doet en ook elke dag een stukje gaat wandelen.
“Maar verder zit je toch eigenlijk altijd in je stoel?”, zeg ik.
“Ja, verder wel.”
“Nou, dan is het toch belangrijk dat je een goede stoel hebt?”
“Maar ik zit er niet de héle tijd in.”
“Okay, okay!”
Ze heeft qua internet en social media-skills in ieder geval geen speciale seniorentraining nodig, want ze is en blijft van alles op de hoogte. En dat doet ze allemaal vanuit die vol-automatische relaxstoel.