web analytics

LIEVE, LIEVE VRIENDEN,

Gisterochtend kreeg mijn moeder maar liefst 42 kaarten, brieven, tekeningen en 1 flessenpost bezorgd op haar ziekenhuiskamertje.
“Ze hadden hier nog nooit zoiets meegemaakt”, vertelt ze.
“Wat gaaf!”, zeg ik.
“Er moest een broeder aan te pas komen om me te helpen met alles openmaken en het voor te lezen.”
Mamma heeft de kracht om 3 enveloppen open te maken, maar 42 was een beetje teveel van het goede.

Even later huil ik aan 1 stuk door terwijl ik alle kaarten met beterschapwensen, gedichtjes, verhaaltjes, complimentjes, grapjes, kusjes en foto’s doorlees en ophang.
Ook m’n vader houdt het niet droog.
Maar m’n moeder zit trots als een pauw rechtop in haar ziekenhuisbed. Die heeft haar tranen die ochtend al gelaten.

Zoveel liefs.
Zoveel goeds.
Van mensen die ik nog ken van vroeger.
Anonieme kaarten.
Van mensen die ik alleen ken van naam.
Van mensen waar ik nog nooit van heb gehoord.
Zo mooi.
Zo waanzinnig mooi.

“Als een mens hier niet beter van wordt, dan weet ik het ook niet meer”, zegt mamma.

Namens mijn moeder, mijn vader, J. en mij: HEEL ERG BEDANKT! Jullie hebben ervoor gezorgd dat good things happen to good people.

Ziekenhuis Rivierenland Tiel
t.a.v. Amazing RecoveRiet van den Heuvel
Kamer M311
Postbus 6024
4000 HA Tiel

Update: Vandaag, woensdag 20 juni, had m’n moeder WEER 34 kaarten!!!!!!

13

WHAT GOES IN, MUST GO OUT

Mamma ligt dus op zaal, zoals dat heet. Maar gelukkig heeft ze een kamertje voor zichzelf, want m’n moeder is niet zo’n mensen-mens. En mamma is dus weer mamma, al is ze vreselijk, verschrikkelijk moe, moe, moe en nog eens moe, logisch, want ze is ernstig ziek, heeft net 4 operaties achter de rug en de toekomst is onzeker. Wederom een understatement. Maar ze moet revalideren, dat moet. Ze moet elke dag uit bed, want zoals een verpleegkundige op de Intensive Care al opmerkte: “In bed gaan mensen dood.” Dus ze moet op de rand van het bed zitten, ze moet in een stoel zitten, al is het maar een paar minuten en van die kleine lichamelijke inspanningen wordt ze dus nog meer moe.

Maar ze is ergens weer zichzelf, met al haar lekkere eigenwijze, cynische, sarcastische dingetjes.
Moet je mee om kunnen gaan.
Kan ik.
Moet je van houden.
Ik hou ervan.

Maar er zijn grenzen.

“Mam”, vraag ik, “hebben ze hier geen lijstje van alles wat er in je gaat en wat er uit je gaat?”
“Waarom?”, vraagt ze.
“Nou, jij eet nu een bakje vers fruit wat ik voor je heb meegebracht, maar dat betekent waarschijnlijk wel dat je straks geen zin meer hebt in een toetje? En je hangt nog aan een infuus en je hebt een katheter en een stoma en nou ja, ze moeten toch weten wat er in je lijf gebeurd?”
“Ah, joh, blaas ‘m op, ik eet genoeg.”

Ik had een bakje verse druiven, aardbeien en framboosjes meegenomen.
Een bakje met wat stukjes stokbrood met filet americain.
Een bakje stokbrood met pastrami.
Een bakje met roggebrood met smeerkaas.
Een bakje met cherrytomaatjes met peper en zout.
Een bakje met radijsjes met selderijzout.
Een bakje met een paar stukjes gatenkaas.

Bijna allemaal op.

Maar het bord spaghetti bolognese wat het ziekenhuis die avond voor m’n moeder had gemaakt, dat gunde ze nog geen blik waardig. En dat bakje vanillevla wat bedoeld was als toetje, dat mag de naam ‘vanillevla’ niet eens dragen.

“Heb je wel doorgegeven dat je vanmiddag al eten van mij op had?”, vroeg ik.
“Waarom?”, zegt ze.
“Ja, hallo!”
“Hallo!”

Dus ik naar een verpleegkundige om de situatie uit te leggen en ja, zij vonden ook al dat m’n moeder weinig at inderdaad en ze hadden al bedacht dat ze misschien weer aan de sonde zou moeten als ze niet zou gaan eten, maar ze zouden meteen zo’n lijst op gaan hangen, dat hadden ze ook al bedacht.

“Lekker wijf ben jij”, zeg ik even later tegen m’n moeder, “je moet wel een beetje communiceren met de zusters hoor, anders moet je weer aan de sonde en daar heb je net 2 weken aan gelegen.”
“Ze doen maar wat ze niet laten kunnen, ik heb ergere dingen meegemaakt”, zegt ze en neemt nog een hap van de zelf meegebrachte hopjesvla.

Met zo’n eigenwijs wijf moet je om kunnen gaan.
Kan ik.

9

JE HEBT MENSEN EN JE HEBT POTLODEN

Mijn vader zit sinds 2 weken in de Ziektewet, omdat hij er naar eigen zeggen ‘met de kop helemaal niet bij is’. Niet gek als je vrouw al 2 weken op de Intensive Care ligt en hij al meerdere keren heeft gedacht dat ze de volgende ochtend niet zou halen. Ook niet zo gek als je bedenkt dat m’n vader erg zwaar werk doet; hij laadt en lost dozen en pakketten van soms wel meer dan 30 kilo.

“Jullie kunnen nu wel zeggen dat ik m’n baan kwijt raak”, had pappa woensdag 13 juni gezegd tegen 1 van z’n bazen, “maar het gaat bij mij allemaal het ene oor in en het andere oor uit, ik kan niks meer onthouden de laatste tijd. Ik ga het eerst overleggen met m’n dochter en m’n schoonzoon.”

Die middag bel ik met z’n baas.
“Hé, hadden jullie nou niet even een ander moment kunnen kiezen?”, vraag ik.
“Het is nooit een goed moment”, zegt z’n baas.
“Ja, maar m’n moeder ligt op de Intensive Care, jullie weten van de situatie, dit is wel écht een heel ongelukkig moment.”
“Ja, maar wij zijn wel menselijke mensen.”

Ze hebben pappa z’n ontslag per 13 juli aangeboden en dan krijgt hij fijn 2 maanden salaris mee, zodat hij nog fijn een paar maanden dicht bij z’n vrouw kan zijn. Althans, dat is wat pappa van het gesprek heeft meegekregen. “Ja, ik weet het ook allemaal niet meer precies”, zei hij woensdag, “ik ben met m’n gedachten alleen maar bij je moeder.”

15 juni krijgt pappa een brief van de Arbo-dienst. Of hij 18 juni op gesprek kan komen in verband met z’n ziekteverzuim. In Arnhem.
“Hoe moet ik dat doen?”, vraagt m’n vader in paniek, “je moeder ligt op de Intensive Care en ik kom nooit op de snelweg en vroeger kwamen ze van de Arbo toch gewoon bij je thuis om te controleren?”

Terwijl ik die vrijdag 15 juni met pappa bij de huisarts ben en hij slaapmedicatie krijgt voorgeschreven omdat hij de hele nacht wakker ligt en loopt te prakkiseren en nog een ander ‘pammetje’ meekrijgt zodat hij ook overdag een beetje rustig kan blijven, belt J. met de Arbo-dienst of de afspraak een paar dagen verzet kan worden. Naar een dag waarop J. mijn vader met de auto kan brengen. Naar een dag waarop mijn moeder van de Intensive Care af is.
“Daarvoor hebben we toestemming van de werkgever nodig”, vertelt de Arbo-dienst.
Dus J. belt weer naar de baas van pappa.

En die geeft geen toestemming.
Die geeft geen toestemming.
Geen toestemming.
“Want het heeft allemaal al lang genoeg geduurd.”

Nee, maar we zijn wel menselijke mensen.

53

LIEVE VRIENDEN,

Sommige van jullie lezen hier al meer dan 11 jaar met mij mee. Sommige korter. Maar jullie hebben allemaal met mij meegeleefd. Met alles. Met me gelachen. Met me gehuild. Sommigen hebben zich verbaasd over mijn keuzes de afgelopen jaren. Over wat ik meemaakte. Over wat ik meemaak. Over wat ik doe. Wat ik zeg. En al is alles waar wat ik schrijf, natuurlijk overdrijf ik ook regelmatig, ‘dichterlijke vrijheid’ heet dat dan. Een flesje wijn noem ik al snel 2 flesjes wijn. Vijf minuten in de rij bij de kassa wachten wordt al snel een half uur. Maar van de afgelopen 3 weken is niets overdreven. Niets. “Wat een beproeving is dit hè, mamma?”, heb ik elke dag tegen haar gezegd.

De afgelopen 3 weken heb ik zoveel lieve mailtjes, zoveel lieve reacties, zoveel lieve kaarten, bossen bloemen, zoveel liefs ontvangen. Daarvoor ben ik jullie heel erg dankbaar. Ik ga m’n best doen om iedereen persoonlijk te bedanken, maar het is zoveel! WOW!

Mijn moeder is er nog lange niet. Nog lange niet. En ze gaat nog niet naar huis, nog lange niet, nog lange niet. Want m’n moeder is dus niet thuis, maar in het ziekenhuis.

Maar…
Mamma Luna is van de Intensive Care af.
Mamma Luna ligt in een normaal ziekenhuisbed.
Ook dat is meer dan WOW.

Mijn moeder is geen vrouw die vraagt om dingen. Want mijn moeder kon altijd alles zelf. Dat heb ik van haar. Als mijn moeder, of eigenlijk wie dan ook, mij iets wilde leren, dan reageerde ik altijd met een: “Zelf doen.”

De strijd die zij nu levert en nog moet leveren, moet ze zelf doen.
Haar grootste strijd nu is accepteren dat er dingen zijn die ze niet zelf kan.
Nog niet.

Omdat mijn moeder het niet zelf kan en eigenlijk ook nooit zelf zou doen, vraag ik aan jullie om haar een kaartje te sturen. Zodat mamma Luna straks als een Koningin in haar ziekenhuisbed kan liggen alsof ze de grootste celebrity van Tiel is! Fuck die hele Frans Duijts! Of Jomanda! De bekendste en beste Tielenaar is nog altijd mijn mamma Luna!

Mamma Luna weet dus nog NIET dat m’n vader binnenkort z’n baan kwijtraakt, dus een ‘beterschap’ en ‘sterkte’ en ‘kusjes’ en ‘liefs’ of een stichtelijk gedichtje of gewoon ‘de groetjes’ is GEWELDIG! Iets met poesjes en vogeltjes ook.

Wil je mijn moeder alsjeblieft een kaartje sturen?

Ziekenhuis Rivierenland Tiel
t.a.v. Amazing RecoveRiet van den Heuvel
Kamer M311
Postbus 6024
4000 HA Tiel

31

HET EINDE VAN DE TUNNEL IS NOG NIET IN ZICHT

Toen pappa en ik gisterochtend bij mamma aankwamen lag ze er totaal versuft bij.

“Wat is er gebeurd?”, vraag ik aan de verpleegkundige.
“De arts komt zo even langs om het uit te leggen”, zegt ze.
Even later horen we dat er een luchtbelletje in het bloed van mamma terecht is gekomen toen haar infuus verplaatst werd van haar nek naar haar pols. En dat mamma ook iets met haar hart heeft, linkerkamer, rechterkamer, iets wat 20% van de bevolking heeft, niets ernstigs, maar wel iets waardoor het niet helemaal goed ging met dat luchtbelletje.

Mamma’s hart heeft een halve minuut stilgestaan.

De kans dat dat gebeurt is klein. Heel erg klein.
“Ja, je leest erover in de boeken, dat dat kan gebeuren”, vertelt de arts, “maar het is in mijn carrière nog nooit voorgekomen.”
De arts ziet er niet uit dat hij net begonnen is aan die carrière.

“Jesus, mamma, dat nou net jou dat moet overkomen”, zeg ik.
Ze zucht.
“Heb je die tunnel met licht nou al gezien?”, vraag ik.
Dat nog niet.
Mamma’s hart is op de een of andere manier uit zichzelf weer gaan kloppen, want er zit een niet-reanimeren-sticker op haar dossier.
“Sta je daar nog achter”, vraag ik, “wil je nog steeds niet gereanimeerd worden als er iets ergs gebeurd?”
Ja.

Die avond vraagt een andere verpleegkundige aan mamma of ze nog weet wat er die ochtend gebeurd is.

“Bijna dood”, zegt ze.

Daarna voer ik haar een bakje citroenvla.

7

LUNA HOUDT HET HOOFD KOEL

“Laten we dit maar niet aan mamma vertellen hè?”, spraken we gisteren af.

Als zij hoort dat m’n vader z’n baan kwijtraakt, dan lijkt dat nieuws me goed voor een hartaanvalletje. Of 2. Of een te hoge bloeddruk voor de rest van haar leven. Of ze springt met haar laatste levenskracht van het Intensive Care-bed om een telefoontje te plegen en de longen uit haar lijf te vloeken en schelden. Kan ze er nu net niet bij hebben. En ze zit ook niet op een toekomst te wachten waarin m’n vader de hele dag om haar heen hangt, want als ze ergens van houdt, dan is het wel alleen zijn en haar eigen dingetjes doen; lezen, borduren en prachtige miniatuur-kunstwerkjes maken. Om 24 uur per dag met m’n vader opgescheept te zijn is niet haar idee van een feestje.

Dat laatste was een grapje.

Mijn ouders hebben mij geleerd; eerlijk duurt het langst. En afgezien van het feit dat m’n vader op dit moment z’n baan kwijtraakt, wat op zichzelf natuurlijk al te bizar en te onwerkelijk voor woorden is, moet mijn vader liegen, of in ieder geval z’n mond dichthouden tegen m’n moeder. Iets wat in hun 38-jarig huwelijk nog nooit, maar dan ook nooit is voorgekomen! En dat, dat vind ik het ergste van deze hele situatie.

“Er moet hier boven wel iemand heel boos zijn op ons”, zei m’n vader gisteren.
“Nee hoor pappa, zo moet je het niet zien”, zei ik.
“Hoe dan?”
“Ik zal nog maar 1 van mamma’s wijsheden uit m’n mouw schudden: ‘ Je wordt altijd overreden door een strontkar, nooit door de gouden koets.'”
“Ja, maar waarom?”
“Geen idee, maar we komen hier samen doorheen.”

Ik wil mijn gedachten niet vervuilen. Ik wil niet boos zijn. Ik wil niet denken: waarom ik? Waarom wij? Waarom mijn vader, die Godverdomme de goedheid zelve is! Die zo puur en oprecht is, zo lief en zo vriendelijk! Die zich z’n hele leven de tyfus heeft gewerkt, amper ziek geweest en met een arbeidsethos waar iedereen een puntje aan kan zuigen! Die nog maar 5 jaar moest werken en dan kon hij samen met mamma van z’n pensioen gaan genieten. Waarom mijn moeder, die zo gezond heeft geleefd, die nog zo actief was, die altijd voor anderen klaarstond, die zo rechtvaardig is, zo behulpzaam, zo mooi, zo creatief? En waarom ik? Waarom ik! Ik vond mezelf toch ook best wel heel lief en goed bezig en ik heb de afgelopen jaren eigenlijk al genoeg op m’n bordje gehad, dacht ik zo. En ik ben echt geen moeder Theresa, maar ik kom er verdomme best wel dicht bij in de buurt!

Maar ik wil mijn gedachten niet vervuilen.

Denk niet; waarom ik?
Denk; juist ik!

10

ER KAN NOG MEER BIJ

Vandaag, 13 juni 2012 is mijn moeder 70 jaar geworden.
De verpleegkundigen van de Intensive Care hadden haar kamer versierd met vlaggen en ballonnen en dat was lief. M’n moedertje werd in een stoel gezet, want ja, ze moet toch een uurtje per dag rechtop zitten, want ja, gerevalideerd moet er worden, of ze het nou wil of niet. En dat weet ze. En dat snapt ze. Maar ze zat te huilen in haar stoeltje, iets wat totaal niet bij mij moeder past, maar ze is zo ongelooflijk moe. Zo moe. Zo vreselijk moe. En het enige dat ze nog kon zeggen was; “In bed.”

Vandaag, 13 juni 2012 zijn mijn ouders ook precies 38 jaar getrouwd.
Ik zag m’n vader deze middag, op zijn trouwdag, het kwijl van m’n moeders kin afvegen, omdat ze zelfs te moe is om haar onderlip omhoog te houden. Huil-momentje.

Vanmorgen kwam de baas van mijn vader bij hem langs. Thuis.

“Dat is aardig, dacht ik nog”, zei m’n vader, “die komen even vragen hoe het met mij en met je moeder gaat.”

Vanmorgen kreeg mijn vader te horen dat hij z’n baan kwijtraakt.

Gefeliciteerd.

25

NOU, EN HET IS DUS KANKER

Woensdag, 2 weken geleden, reed ik m’n doodzieke moeder in een rolstoeltje uit de spreekkamer van de internist. We hadden het slecht-nieuws-gesprek net achter de rug. Ik legde m’n hoofd in haar schoot en huilde en huilde en huilde. Haar hand op mijn hoofd, in mijn haren. Ze hoefde niets te zeggen, want alles was al gezegd, maar haar handen vertelden mij; komt wel goed, schatje. Niet dat het met haar goed zou komen, maar meer een groter iets. Het komt wel goed. Ook dit gaat over. Ook dit gaat voorbij.

De afgelopen 2 weken heb ik elke dag, 3 keer per dag, aan haar bed gestaan. Ik heb de dood gevoeld, gezien, bijna aangeraakt. Ik heb ook om de dood gesmeekt zelfs, ervoor gebeden, er kaarsjes voor aangestoken. Niet dat ik wil dat m’n moeder er niet meer is, integendeel, maar laten we het alsjeblieft een beetje menselijk houden. En ja, dat doet natuurlijk iedereen daar op de Intensive Care, I know, maar voor het personeel daar is ze een patiënt, volgende week weer een ander. Al zijn ze allemaal heel lief en zorgzaam en heel goed in hun vak en zij kunnen als de beste op alle knopjes drukken en alles wat er in en uit het lichaam van mijn moeder gaat checken en alle snoeren en stekkers controleren. Maar het is mijn moeder! Mijn moeder! Want hoeveel operaties, of vacuümwissels, of wat kan mij het schelen hoe ze het noemen, kan een mens hebben in zo’n korte tijd? Hoe vaak kun je onder narcose, aan de beademing, er weer vanaf, er weer aan? Wanneer breekt een mens? Wanneer breekt mijn moeder?

Nou, voorlopig niet.

Vandaag hadden we weer zo’n soort van slecht-nieuws-gesprek. Met zo ongeveer als conclusie: nou, en het is dus kanker, maar het is behandelbare kanker en de kanker in uw darmen is dezelfde gebleken als die in uw nier en die kanker valt te behandelen, maar ja, u moet eerst die buikinfectie maar eens te boven komen en ja, wij snappen ook niet hoe u het doet, maar u doet het wonderbaarlijk goed, alles ziet er wat dat betreft prima uit, dus dat is heel fijn en als u dan weer een beetje bent aangesterkt van die buikinfectie, dan gaan we met de kanker aan de gang.

Ik huilen.

En m’n moeder ligt in haar ziekenhuisbed en kijkt mij streng aan en schudt me haar hoofd. Want zij is weer strijdlustig. Heeft zoiets van; ja, hallo, ik ben bijna klaar met die buikinfectie en heb de dood al een paar keer in de ogen gekeken en laat die doktoren maar lekker lullen en krijg ik nou nog een perenijsje of niet?

Het komt wel goed.
Ook dit gaat over.
Ook dit gaat voorbij.

11

TUSSEN HOOP EN REALITEIT STAAN SNOEREN IN DE WEG

Hoop is iets passiefs.
Je zit en wacht en hoopt.
Hoop vertraagt.

Ik doe heel erg m’n best om nergens op te hopen en elke dag te nemen zoals hij komt. Elke dag weer opstaan en dan die eerste 5 seconden dat je wakker bent je nog niet realiseren wat er eigenlijk allemaal aan de hand is. Ontwaken in een wereld waarin mijn moeder niet op de Intensive Care ligt. Zorgeloos. Die eerste 5 seconden van de dag mogen de rest van mijn leven duren. Maar de realiteit komt na die 5 seconden elke keer weer hard aan. Wakker in een vreemde wereld. Al is deze vreemde wereld de realiteit en is het allemaal niet anders. Het is zoals het is. Het komt zoals het komt. En wat moet dat moet. En ik hoef niet te hopen dat deze toestand ergens goed voor is, want ik wéét dat het ergens goed voor is. Iedereen de levensles die hij of zij verdient of nodig heeft. En dan daarna graag reïncarneren als een roodborstje.

Ik heb de afgelopen 2 weken stiekem toch gehoopt op een dag dat mamma uit zou kunnen leggen hoe zij haar ziekenhuisopname heeft ervaren, hoe zij het vond om aangekoppeld te liggen met allemaal snoeren en draden door haar neus en mond. Ik had ook al bedacht wat ze dan zou zeggen: “Het is zo’n akelig gevoel om aan de beademing te liggen.” ‘Akelig’ is een typisch woord wat m’n moeder vaak gebruikt. Gistermiddag lag m’n moeder wat te draaien en had het over haar katheter: “Dat is zo’n akelig gevoel.”

Mamma had trek in aardbeien met slagroom, zei ze ’s ochtends, dus die had ik in m’n tuintje geplukt. Ook zelf slagroom geklopt en haar die avond een bakje gevoerd. Je schrijft het zo makkelijk op; “Ik heb m’n moeder een bakje aardbeien gevoerd.” Ga er maar aanstaan.

Gisteren was een mooie dag.

Vanmorgen was mamma misselijk en had ze de kracht of zin niet om zelf een ijsje naar haar mond te brengen.
“Jij moet het doen”, zei ze moe.
“Dat wil ik wel mamma”, zei ik, “maar je moet het toch echt zelf doen. In beweging blijven, al is het alleen maar een stom ijsje naar je mond brengen. Je bent misselijk omdat je weer wat normale voeding in je maag hebt gekregen gisteren. Dit hoort er allemaal bij. Kom op, zelf doen.”

Ja, toen brak ik van binnen wel een beetje.

Ik hoop dat pappa over een jaar en liever nog over 10 jaar en het liefst nog elke dag tegen m’n moeder kan zeggen: “Vrouwke, wat bindegij toch een medisch wonder.”

6

ZATERDAG, 9 JUNI, 15.00

“Hé, mamma, hoe is het dan?”, vraag ik.
“Slecht”, zegt ze.
“Oh, nou, maar het feit dat jij ‘slecht’ kan zeggen, dat vind ik al een hele verbetering.”
“Ja, maar ik lig hier.”
“Ja, en dat is kut hè?”
“Van mij hoeft het allemaal niet.”

Mamma is in 1 week 3 keer geopereerd, met alle narcoses en medicamenten en snoeren en slangen die daarbij horen. Vandaag om 15.00 was het voor het eerst in een week dat ze écht aanspreekbaar was, want niet meer aan de beademing lag en niet volledig onder de opiaten zat. Vandaag was het dus voor het eerst dat ze echt realiseerde waar ze lag en wat er allemaal gebeurd is.

Dat komt hard aan.
Weer zo’n understatement.

“Ja, hallo! Weet je wat de afgelopen week gekost heeft? Aan doktoren en operaties en al die apparaten waar je aan gekoppeld zit? En ik zit al een week met pappa opgescheept, weet je hoe zwaar dat is voor mij?”, grap ik.
“Dan stuur je ‘m naar huis”, zegt ze.
“Ja, nee, mamma, zo heb je mij niet opgevoed. En je hebt me ook niet geleerd om je koppetje te laten hangen, dus dat ga je nu ook niet doen. Je hebt een week kei- en keihard gevochten, al heb je dat zelf niet in de gaten gehad, maar je kan het niet maken om nu het bijltje erbij neer te gooien, jij zou precies hetzelfde zeggen tegen mij. Er staan 20 generaties ijzersterke vrouwen boven jou en mij en ik snap dat het zwaar is dat je nu zo ligt en volledig afhankelijk bent, maar als ik je de foto’s laat zien van de afgelopen week, dan zie je er nu kiplekker uit. Echt waar. En je weet dat ik niet tegen je lieg.”
M’n moeder zucht en schudt met haar hoofd.
“En ik wil met alle liefde voor een euthanasieverklaring gaan zorgen, maar voordat je dat geregeld hebt ben je weken verder.”
“Dat weet ik.”
“En er is nog een kans en zo’n kans moet je pakken, dat zeg je ook altijd tegen mij, en de kans op herstel is groter als je er zelf ook voor vecht en je mag best chagrijnig zijn, je mag weken chagrijnig zijn als jij je daardoor beter voelt, scheld mij en pappa en het personeel hier maar verrot, maar zo ken ik jou niet. Zo ben je niet. En je hebt net appelsap op en thee en 2 perenijsjes en ik wil niet zeiken, maar dat is echt een verbetering. Je hangt al een week aan de sonde.”
“Ik wil nog wel meer.”

Even later drinkt m’n moeder nog een glas appelsap, een kopje thee en ze geeft aan zelfs wat trek te hebben in eten. Ze vertelt waar ze gemasseerd wil worden en of het harder of zachter moet. Ook slepen m’n vader en ik in een half uurtje meerdere washandjes van de kraan richting haar voorhoofd.

“Lekker”, zegt ze wanneer de koude druppels langs haar gezicht glijden.
“Dat dacht ik”, zeg ik.

12