web analytics

LUNA EN HAAR CANDY CRUSH VERSLAVING

De exacte datum weet ik niet meer precies, maar het zal ergens na de zomervakantie en voor de herfstvakantie 2013 zijn geweest. Dochter S. had haar vader geattendeerd op een heel leuk spelletje voor op de iPhone en even later zat ik naast een volwassen man op de bank die smeekte om virtuele levens, zodat hij door kon gaan met het spelen van z’n nieuwe favoriete bezigheid: Candy Crush.

“Doe niet zo zielig man”, zei ik.

Een week later was ook ik in de ban van de snoepjes.

Candy Crush zit waanzinnig ingenieus in elkaar en als je het nog nooit hebt gespeeld, dan zul je nooit begrijpen how deep the rabbit hole goes. Je krijgt 5 levens en een bepaald aantal zetten per level (er zijn inmiddels 515 levels). Als je het level niet haalt, verlies je een leven. Als je 5 levens op zijn, moet je 15 minuten wachten voordat je weer verder kunt spelen. Of… je vraagt aan je Facebook-vrienden of zij je een leven willen geven.

De voorheen Facebook-loze en Facebook-hatende verkering maakte stante pede een fake profiel aan om op die manier toch zoveel mogelijk vrienden om levens te kunnen vragen. Hij had in 3 weken meer dan 1000 ‘vrienden’ all over the world, dus hij had altijd genoeg levens om als een manische de hele avond door te kunnen Candy Crushen. Hartstikke leuk voor hem, maar wat moest ik dan? Ik was op m’n iPhone steeds heel snel door m’n levens heen en ik wilde mijn Facebook-vrienden er niet mee lastig vallen, want ik vond het allemaal nogal desperaat overkomen; Luna is out of lives. En of m’n vrienden dan alsjeblieft levens konden sturen, zodat ik verder kon met m’n spelletje. Nee, zo desperaat was ik niet. Heus niet. Echt niet.

Ik kwam erachter dat als m’n levens op de iPhone op waren, ik met 5 nieuwe levens door kon gaan op onze Samsung-tablet. En daarna kon ik de laptop erbij pakken met weer 5 nieuwe levens. Als ik daarna naar boven liep kon ik op de vaste pc ook gewoon weer door met Candy Crushen in hetzelfde level. En dat cirkeltje kon ik daarna weer van voor af aan beginnen.

Het was mijn doel, mijn Heilige Graal, mijn bloody fucking mission in life om de verkering in te halen met Candy Crushen. Hij heeft een vaste baan en kan tussendoor niet Candy Crushen, dus het had gemakkelijk gekund. Iedere vrije minuut, en als ik heel eerlijk ben, iedere minuut dat ik er gewoon zin in had, benutte ik aan het maken van snoepcombinaties. Alle de gelatine moest weg! De ingrediënten moesten op tijd naar beneden. En het gevoel van een chocoladebal met discodip die alle gele snoepjes laat exploderen is ook na een paar maanden spelen nog steeds magisch!

En daarna, als je het level haalt… Sugar Crush!!!! Sweet!!!!!

Het mocht allemaal niet baten. De verkering is gewoon te goed. Avond na avond zat hij naast me op de bank en dan hoorde ik minstens 10 keer: “Sugar Crush!!!!!” Ik zat dan zelf al een week vast in hetzelfde level. Dat demotiveert de intensief Candy Crushende mens best wel een beetje. Understatement.

De genadeslag kwam toen ik, na al 2 weken aanmodderen in een level, in een laatste wanhoopspoging m’n iPhone aan de verkering gaf: “Ik vind het niet leuk meer, ik doe het niet meer, ik kan er niet meer tegen, dat hele Candy Crushen, kun jij even dit level doen?”

Hij haalde het level in 1 keer.

Kutspel.

15

LUNA OP EEN WINTERFEEST

winterfeestZaterdag gaven vrienden J. en L. een winterfeest… het was heel gezellig en heel donker… gelukkig hebben we de foto’s nog… waarop je bijna niks kunt zien.

0

LUNA EN NINA EN EVY

Het is niet dat ik me had voorgenomen om in 2014 weer te gaan rennen. Ik werd 2 januari wakker, bedacht dat het wel lekker zou zijn om te rennen en dat was dat. Ik stond op. Trok een joggingbroek aan, een T-shirt van de verkering, een vestje, zocht met m’n slaperige hoofd naar m’n sportschoenen, naar m’n oordopjes voor de iPhone en ik ging op zoek naar een handig App die me vakkundig door de eerste trainingen heen zou loodsen, zodat ik binnen no time weer 5 kilometer zou kunnen rennen. Ik kwam toch weer bij Evy uit. Deze Belgische dame had me een paar jaar geleden ook gecoacht via een podcast en ach, dat was best goed gedaan.

En het was een experiment, maar ik besloot het nuttige met het aangename combineren. Of eigenlijk het noodzakelijke met het wenselijke. Nina moest nog uit en hoe geweldig zou het zijn als ze mee zou rennen? Het zou überhaupt al geweldig zijn als ze enigszins in m’n buurt zou blijven. Normaal gesproken lopen we een uur per dag met haar, verdeelt over 3 loopjes, maar meestal is dat een lopen van onze kant en een snuffelen, piesen, poepen, snuffelen, piesen, snuffelen van Nina’s kant. Wij wandelen vaak zo’n 30 meter voor Nina uit en als we haar dan roepen, dan komt ze wel, maar rennen kun je dit niet noemen. Het is meer een sjokken. En ze kan heus wel rennen, maar dat doet ze alleen als ze samen met een andere hond is of als we met een bal of stok gooien. Nina is het type hond dat het liefst in haar eigen hoekje in de bank ligt en als ze niet perse uit hoeft, dan blijft ze daar liever liggen, want de kans bestaat altijd dat het buiten een beetje motregent en motregen is gewoon niet haar ding. Nina is een goed-weer-hond.

Gingen baasjes nu op hun hond lijken of andersom?

Terwijl Evy Gruyaert me via de iPhone-oordopjes aanspoort om te beginnen met rennen, spoor ik Nina aan: “Kom Nien, we gaan.” En tot mijn verbazing rent Nina keurig met me mee. In een drafje blijft ze constant naast me lopen, al kruist ze af en toe voor me langs van links naar rechts. Ook tijdens de wandel-stukjes om weer even op adem te komen, blijft ze naast me lopen en kijkt me aan met een blik van; ik weet niet waar jij mee bezig bent, maar ik hou je scherp in de gaten, want dit kan niet lang goed gaan.

En zo rennen we samen de eerste dag uit het loopschema.
Wanneer Evy iets tegen me zegt, dan herhaal ik dat tegen Nina, want anders is het zo ongezellig.
“Mega”, zeg ik tegen Nina, “we zijn mega!”
“We hebben al 100 calorieën verbrand, Nien.”
“We rennen gemiddeld 7.8 kilometer per uur, Nien!”
“We hebben totaal 2,36 kilometer gerend, Nien.”
“Trots op je, Nien, kom we gaan thuis een koekie halen.”

Wanneer we voor de deur staan zijn kijkt Nina me heel zielig aan.
“Wat is er dan?”
Kop scheef.
“Nee hè?”
Van enthousiasme vergeten te poepen.
Konden we weer terug.

6

LUNA’S MOMENT VAN 2013

Mijn ouders kwamen in 1976 te wonen in het huis waar ze nu nog steeds wonen. De buren werden al snel mijn ome M. en tante M. en hun enige kind P. was mijn allerbeste vriendje, want maar 1 jaartje ouder dan ik. Mijn ouders hebben dus al 37 jaar dezelfde buren. 37 jaar! En als je al zo lang naast elkaar woont zie je samen je kinderen opgroeien, naar de peuterspeelzaal gaan, naar de basisschool, naar de middelbare school, je ziet je kinderen vriendjes krijgen, vriendinnetjes, je ziet ze uit huis gaan, verhuizen, je hoort de verhalen, je ziet ineens weer nieuwe vriendjes. Andere vriendinnetjes. Je ziet werkgevers komen, werkgevers gaan. VUT, arbeidsongeschikt, pensioen. De een krijgt kleinkinderen van zichzelf. De ander niet. Het ene kind blijft altijd in de buurt wonen, de ander komt na jaren Amsterdam weer terug. Je drinkt samen koffie. Je weet alles van elkaar.

Mijn moeder werd in mei 2012 ernstig ziek en lag 6 maanden in het ziekenhuis. En in die maanden hebben J. en ik vanzelfsprekend niet alleen heel goed voor m’n moeder, maar ook voor m’n vader gezorgd. Maar als mijn vader weer naar zijn eigen huis ging, waren daar altijd de buren. Mijn tante M. draaide regelmatig een wasje voor m’n vader en als m’n vader aan kwam rijden met z’n auto stond ze altijd meteen buiten om te vragen hoe het ging met m’n moeder. Dat is wat 37 jaar nabijheid met je doet. De deur van ome M. en tante M. stond altijd open en als m’n vader ’s avonds thuis kwam van het ziekenhuisbezoek dan riep ome M. naar m’n vader: “Piet, kom nog even een biertje doen?”

Het is prettig om te weten dat je de zorg voor je ouders niet helemaal alleen hoeft te doen. Zeker als je, zoals ik, geen broers of zussen hebt. Het is fijn om te weten dat er nog anderen zijn die een oogje in het zeil houden. Dat ook anderen voor wat afleiding zorgen. Dat anderen een luisterend oor hebben. Of heel goed kunnen strijken. Of altijd een koud biertje klaar hebben staan.

Ome M. werd in maart van dit jaar ineens ziek. Kanker. 63. En het ging in rap tempo van bestralingen, naar chemo, naar opgegeven, naar een chemo om misschien toch nog wat te rekken, naar toch geen chemo meer, want te zwaar. Toen ik ‘m tijdens het uitlaten van de hond een keertje tegenkwam had hij een slangetje in z’n neus dat gekoppeld was aan een rugzak met sondevoeding. Ik stond met tranen in m’n ogen voor ‘m en ik had willen zeggen: “Het is toch kut, godverdomme, dat jij hier nu staat met je sondevoeding en dat jij doodgaat en dat je je kleinkinderen niet ziet opgroeien en hoe kan dat nou, allemaal zo snel, en ik vind het niet eerlijk, ik wil helemaal niet volwassen worden, ik wil helemaal niet dat tante M. straks alleen verder moet en ik wil gewoon dat alles blijft zoals het is.” Ik zei: “Wat ongelooflijk kut allemaal.” “Ja, meisje, het is niet anders”, zei hij. Daarna ging het van 1 morfinepleister naar nog een morfinepleister, van misschien nog een paar maanden, naar misschien een paar weken. En het ging van huis naar de hospice naar een telefoontje van m’n moeder: “Ome M. is net overleden.”

En dan is daar een ineens crematie, die je eigenlijk best wel keurig doorstaat. Zonder tranen. Zonder drama. Je ziet de kleinkinderen van ome M. rozen leggen op de kist van hun opa, je slikt een paar keer, je maakt ondertussen een grapje met je moeder, je houdt de hand van je eigen partner stevig vast, je verbaast je over de muziekkeuze en dan komt vanzelf het moment van het verlaten van de aula.

Ik loop achter mijn ouders aan. Ik sluit achteraan in de rij. En ik zie even later mijn moedertje daar zo voor de doodskist van ome M. staan. Ik zie mijn moeder, mijn sterke moeder, hand en hand met m’n vader, zwart mutsje op om haar kale hoofd te bedekken, zwarte bloem op het zwarte mutsje.

En ik breek op dat moment in 100.000 stukjes.

Ik moet huilen en dan niet het huilen waarbij je jezelf nog in de hand hebt, maar het huilen waarbij je naar lucht moet happen. Het huilen waarbij je wel geluid moet maken, omdat je lichaam je daartoe dwingt.

“Moet je daar van janken, kind?”, vraagt m’n moeder als we de aula uit zijn.
“Ja, nou, jij had daar ook kunnen liggen hoor”, zeg ik snikkend en hortend en stotend.
“Gelukkig niet”, zegt m’n moeder, “en ik was het niet van plan ook.”

En ze wandelt kordaat het crematorium uit.

6

LUNA IS CONNECTING THE DOTS

“Hé, P., wat leuk dat je belt”, zeg ik.
“Ja, ik dacht ik zal eens bellen om te vragen hoe het nu met je moeder gaat en om je te feliciteren met je nieuwe site”, zegt P.
“Het gaat heel goed met mamma, echt heel goed! Ze moet over een paar weken nog een scan in Nieuwegein, maar afgelopen vrijdag heeft ze de laatste chemo gehad en bij een soort tussenscan is al gebleken dat de chemo is aangeslagen en dat alle tumoren op haar longen weg zijn en dat de rest toen al met meer dan de helft was geslonken!”
“Oh, ik ben echt blij om dat te horen.”
“Ja, we zijn allemaal heel opgelucht! Hoe is het met jouw moeder? En met L.?”

Toen P. en ik net uit elkaar waren heb ik ‘m gehaat. Oh, wat heb ik ‘m gehaat. Hoe verliefdheid naar liefde gaat en daarna jaren tussen tolereren en liefde kan blijven balanceren. En hoe een gemoedelijk samenzijn gemakkelijk om kan slaan in haat. Had hij nou maar dit! Had hij nou maar dat! Had ik nou maar dit! Hadden wij nou maar dat! En hoe die haat, als er wat tijd voorbijgaat, ook weer terug kan gaan naar liefde.

You can’t connect the dots looking forward, you can only connect them looking backwards.

“Oh, ze is zo leuk”, zegt P., “ze windt me volledig om haar vingertjes.”
“Ja, dat zal best”, lach ik.
“En ze begint nu echt te praten. Ze was met M. bij het consultatiebureau en zo’n vrouw vroeg hoe het met haar spraak ging. ‘Vertel maar even aan die mevrouw waar je bent’, had M. gezegd. ‘Consultatiebureau’, zei L.”
“Nee!”, roep ik verbaasd, maar het verbaast me eigenlijk niks.
“Ja, echt.”
“Wat gaaf!”
“Ja, en dan zit ze bij m’n moeder op schoot en dan is m’n moeder zo gelukkig.”
“Dan weet je wel ineens wat belangrijk is hè?”
“Ja.”

“Wie was dat?”, vraagt de verkering als ik even later beneden kom.
“Dat was P.”, zeg ik, “om te vragen hoe het met mamma gaat.”
“Oh, dat is lief van ‘m.”

Alles is precies zoals het zou moeten zijn.

5

LUNA HAD GENOEG SAUSJES

Ik probeer de sterretjes aan te steken die ik net in een mini-kerststolletje heb gestoken. Om het stolletje liggen diverse bonbons uit een doosje van de LIDL. De helft van de sterretjes gaat niet aan, maar ik zet het bord toch op tafel.
“Tada”, zeg ik.
“Ik schaam me bijna”, zegt de verkering.
“Waarom?”, vraagt de hele tafel in koor.
“Nou, we hadden allemaal lekkere toetjes gehaald, met chocolade en we hebben nog heel veel ijs in de diepvries.”
“Oh, nee, hoor J. ik hoef helemaal niks meer”, zegt de vader van J.
“Ik zit zo vol als een potje met pieren”, zegt m’n moeder.
“Liefie”, zeg ik, “we zitten allemaal vol. Er kan niks meer bij. Als ik nu al die dingen uit de koelkast of diepvries pak, dan kunnen we het allemaal weggooien, dat vind ik echt zonde.”
“Je hebt ook gelijk ook”, zegt J.

Als verrassing had m’n moeder een bokkepootjes-advocaat-taart gemaakt, dus ik kon de bonbons en koekjes die ik eigenlijk bij de koffie wilde serveren die middag lekker in de kast laten.

En ik had als voorgerecht een heel bord vol antipasti in gedachten en ik had daarvoor ook alles in huis, maar ja, m’n vader had een halve kilo palingfilet meegenomen en dat was toch ook wel heel erg lekker met een afbakbroodje en wat roomboter.

Met de kant-en-klare gourmetschotels van de LIDL was ook helemaal niks mis.

Ook al heb ik nog nooit een klassiek kerstdiner met minstens 5 gangen bereid, toch heb ik elk jaar kerststress gehad. Had ik wel genoeg te eten in huis? Had ik wel genoeg drank? En ook al heb ik elk jaar nog gegourmet, zouden mijn gasten dat niet teleurstellend vinden? Moest ik voor de zekerheid niet nog een biefstukje erbij halen, want ik zou het verschrikkelijk vinden als ik niet genoeg vlees had. Of niet genoeg soorten sausjes! Oh! My! God! Niet genoeg sausjes! En misschien moest ik er toch nog maar een extra salade bijmaken. Just in case.

Ik hoef me niet meer te bewijzen.
Niet voor mijn ouders.
Niet voor zijn vaders.
Niet voor zijn dochter.
Iedereen aan tafel weet dat ik kan koken en dat hoefde ik tijdens de kerstdagen niet te laten zien.

Zalig.

3

LUNA HEEFT GEEN KERSTSTRESS

“En dan gaan we met de kerst allemaal losse hapjes doen hè, schatje?”, vroeg de verkering vorige maand.
“Is goed, liefie”, zei ik.
“En dan gaan we een stuk lamsvlees in de oven doen, en biefstuk en een stuk buikspek en dan zetten we dat allemaal op tafel en dan kan iedereen kiezen en dan met allemaal warme sausjes erbij.”
“Is helemaal goed, liefie.”
“En dan met een kastanjepureetje, een knolselderijpureetje, rozemarijn-aardappeltjes, verschillende groenten.”
“Is helemaal goed.”
“En ook allemaal lekkere voorgerechtjes, ik dacht aan een kreeftsoepje met dan cappuccinoschuim erop in van die kleine kopjes en dan misschien met krabbenpootjes en Hollandse garnaaltjes erbij.”
“Lieverd, ik vind alles goed.”

Het werd gisteren. Twee dagen voor kerstmis.

“Het enige dat jij moet doen is me nu naar de LIDL brengen en me helpen met tillen”, zei ik tegen de verkering. Het was 7.30, hij lag nog in bed en over een half uurtje zou de LIDL open gaan. Ik had de hond al uitgelaten en een boodschappenlijstje gemaakt. Ik moest ‘m zo weinig mogelijk tijd geven om wakker te worden, zodat hij zich niet kon realiseren wat ik ‘m aan ging doen. “Als je me nu helpt, dan hoef je de rest van de dagen niks meer te doen, niets in te ruimen, niet te koken, helemaal niks”, zei ik. Het was een offer he couldn’t refuse.

Eenmaal in de LIDL kreeg ik het zwaar, omdat de verkering m’n plannetje langzaam doorkreeg.
“We zouden toch een heel wildmenu doen en nu liggen er hier 2 kant-en-klare gourmetschotels in het wagentje”, zei hij pissig.
“Ja”, zeg ik.
“Ja, wat?”
“Ik ga niet moeilijk doen en niet de hele dag in de keuken staan.”
“Ja, maar we zouden toch allemaal dingetjes?”
“We hebben genoeg en allemaal dingetjes.”
“Je hebt gezegd dat je allemaal pureetjes zou gaan maken.”
“Joh?”
“Ja.”
“Nee, jij wou dat en ik zei dat dat goed was, maar ik was nooit van plan het te doen, want het is allemaal veel te ingewikkeld en uiteindelijk ben ik degene die het moet doen en als ik het toch moet doen, dan wil ik het zoals ik het wil.”
“Ik kan het toch doen? Of samen?”

Ik keek ‘m aan en het was now or never.
“Je weet zelf ook wel dat jij dat niet allemaal gaat doen. Dat je binnen een half uur al bloedchagrijnig in de keuken staat omdat je een bepaald zeefje niet kan vinden. Of dat je de rosbief dan een minuut te lang of te kort in de oven hebt staan en dat dat niemand interesseert, maar dat jouw avond dan verpest is. Heb ik geen zin in. We doen het op mijn manier, jij hoeft niets te doen, alleen de boodschappen in en uit de auto te zetten.”
“Ik heb het idee dat we wat vergeten”, mokte J.
“Ik heb het allemaal onder controle.”
“Ja, maar het toetje?”
“Heb ik al in huis.”
“Dus je hebt het echt allemaal onder controle?”
“Ja.”
“Ik kan het niet geloven.”
“Dat zou ik maar wel doen. Laat het los. Maar als nou met de kerstdagen blijkt dat ik toch wat ben vergeten, dan moet je gewoon je mond dicht houden, want mij interesseert het helemaal niks. Dan maar 20 frikadellen in de frituur, ook prima.”
“Hebben we nog een doos frikadellen in de diepvries dan?”
“Ga die maar even pakken voor de zekerheid.”

3