web analytics

Auteur: luna

WANT JE KUNT NIETS ZEKER WETEN

“Hé pa”, zeg ik als ik de pa van P. een zoen geef.

Mijn vader is ‘pappa’.
De pa van P. is ‘pa’.

Hij ligt monter op het ziekenhuisbed in de donkerblauwe PIMP-daddy badjas die ik een maand geleden voor ‘m kocht bij de HEMA. Maar wanneer ook P. binnenkomt, en P.’s moeder en tante H. en even later ook z’n zus B., is er van die monterheid weinig meer over. De hele familie zo bij elkaar, wachtend op weer een zwaar gesprek, ja, daar moeten we allemaal van slikken.

“Pa, ik heb voor het eerst in m’n leven T-shirts gestreken, hoe vind je dat”, zeg ik en ik laat ‘m de schone én gestreken was zien. Tranen in z’n ogen. Snel een grapje nu. Iemand moet nu snel een grapje maken. “Ja”, zegt P., “nu ik weet dat ze kan strijken mag ze het ook voor mij gaan doen.”

“En ik heb ook ‘kip in ’t pannetje’ voor je gemaakt”, zeg ik, “maar die kip zit nu in een bakkie.” En daar schiet dan de moeder van P. weer van vol, want ik ben dan wel niet de propere huisvrouw die ze voor haar zoon in gedachten had, maar ‘ze kan wel echt lekker koken hoor’.

Wanneer de opper-oncoloog binnenkomt zeggen we luid en duidelijk dat we dit gesprek niet hier willen. Niet hier met de pa en ma van P. erbij. Dus even later loop ik samen met P. en z’n zus naar een achteraf-kamertje. En juist in dat achteraf-kamertje is er ruimte. Ruimte voor uitleg. Voor vragen. Voor antwoorden. Voor door-vragen. En nog meer door-vragen. Voor het uiten van frustratie omtrent de communicatie. Voor vragen. Al weet de opper-oncoloog ook niet alle antwoorden.

En dan lopen we toch weer met wat hoop dat achteraf-kamertje uit. Al zijn de op-en-neer gevoelens van hoop en wanhoop en weer hoop en wanhoop toch wel iets teveel van het goede. Voor ons allemaal. Amper te dragen. Zwaar. Moe. Pijn. Verdriet. Nog 1 kerstmis met z’n allen? Met de hele familie aan 1 tafel? Misschien. Het kan nog. Misschien.

Maar het lijkt alsof er iets meer licht schijnt in de ziekenhuiskamer van P.’s pa. Al regent het buiten.

“Je moet goed eten”, zeggen we.
“Aansterken.”
“Je kan nog beter worden.”
“Dit was écht goed nieuws hoor, pa.”
“Kom op.”
“Goed eten en drinken.”
“Dan kun je misschien naar huis.”

“Bedankt hè Luun”, zegt de pa van P. als het bezoekuur voorbij is en ik ‘m nog een kus op z’n wang geef.
We kijken elkaar aan.
Betraand.
“Altijd pa, altijd” zeg ik.
“Voor álles”, zegt hij.

Die klemtoon op de ‘a’ vergeet ik nooit.
Omdat ik weet dat hij niet alleen de was en de kip bedoelde.

13

LUNA WEET NIET OF

De zus van P. belt.

“Ja, ik kom net van pappa vandaan en er kwam een zaalarts langs, die was net terug van vakantie, en die zei dat de onderzoeken allemaal goed waren. Hij heeft geen kanker in ieder geval, maar ze weten nog niet wat het precies is, maar hij mag binnenkort gewoon naar huis”, zegt ze. “En hij is de afgelopen week 5 kilo aangekomen.”

“Wat?”, zegt P.

En dan weet je niet:

Of je blij moet zijn.
Of het wel waar is wat de zaalarts heeft gezegd.
Of de opper-oncoloog al die tijd heeft gelogen.
Of die zaalarts überhaupt contact heeft gehad met de opper-oncoloog.
Of je het 4 weken geleden wel goed hebt verstaan toen iemand zei: “Hij heeft kanker, uitgezaaid en in een vergevorderd stadium.”
Of je in een film zit.
Of in ‘Bananasplit’.
Of je morgen misschien toch niet te horen krijgt; “Ja, hij heeft geen lymfeklier-kanker, maar we wachten nog wat andere onderzoekjes af, dus het kan nog alle kanten op.”
Of het fysiek mogelijk is om 5 kilo in 1 week aan te komen als je niks eet.
Of ze daar in dat ziekenhuis eigenlijk wel weten waar ze mee bezig zijn.
Of je zelf nog wel weet waar je mee bezig bent.
Of je blij mag zijn.

Wanneer P. even later naar z’n vader belt is die in prima stemming. Hij zit zelfs te genieten van het huzarenslaatje dat we zaterdag meebrachten en waar hij toen dus totaal geen trek in had. “Kunnen we nog iets voor je meenemen als we morgen langs komen?”, vroeg P. aan z’n vader. Nou, z’n pa had wel zin in een lekker mals en gaar kippetje.


Leg me neer bij de wereld
Die niet draait zoals hij moet
Leg me neer bij de feiten
En hoe niks je eraan doet
En morgen proberen we het weer
Morgen proberen we het weer
Leg me neer
Leg me naast je neer
Morgen zien we verder
Morgen zien we weer
Morgen gaan we verder
Maar nu weet ik het niet meer


Morgen is er weer een dag.
En morgenochtend maak ik ‘kip in ’t pannetje’.

Songekst: De Dijk / Leg me neer

Update 12:07: Na ontelbare telefoontjes heeft P. uiteindelijk te horen gekregen dat datgene wat de zaalarts zei nonsens was. De pa van P. heeft nog steeds ‘gewoon’ kanker en het is uitgezaaid. De artsen weten alleen nog steeds niet wat voor een kanker het nu precies is, zelfs niet na 4 weken onderzoek! Dus nu hebben we om 17.00 weer een afspraak. En het grote plan is dus nu om ons niet te laten afschepen met een lulverhaal.

Update 12:13: De ‘kip in ’t pannetje’ is klaar. Dat dan weer wel.

27

SID’S JUNKEN-BEKKIE


"Als er nu maar geen poezen ziek gaan worden hier", roep ik al bijna een maand, "want dat trek ik dus helemaal niet." En natuurlijk krijgt dan prompt Sid Vicious een smerig wondje naast z’n bekkie. Sid heeft in de afgelopen maanden een voorliefde voor hash-jointjes ontwikkeld. De geur, de walm, het kokertjes waar ze in zitten, de aansteker waarmee ze aangestoken worden en de asbak waarin de as verdwijnt; hij vind het allemaal reuze-interessant. Het zou me dus niet verbazen als hij high van de hash met z’n bekkie ergens tegen aan heeft lopen schuren en er daarom momenteel een beetje gehavend uitziet. En zolang hij geen overdosis neemt is er volgens de dierenarts niets aan de hand.

3

LUNA GEEFT EEN SOORT VAN WORKSHOP

“Hé, maar als H. gaat trouwen, dan moeten we natuurlijk ook iets creatiefs doen op de vrijgezellendag, iets leuks”, zei vriendin S. 3 weken geleden, “en toen dachten we aan jou.” “Oh”, zei ik, “ehm.” “Weet je iets?”, vroeg ze. “Nou, ik heb wel een idee”, zei ik, “maar het is niet mijn idee.” En toen vertelde ik over mijn kunst-vriendinnetje Nina die armbanden en eierdopjes en wc-brillen en nog veel meer beschilderd en dat het dan misschien wel leuk zou zijn om op de vrijgezellendag van H. met z’n allen armbanden te gaan beschilderen. “Maar dan zal ik eerst even aan Nina vragen of het goed is dat we haar idee jatten en of we dan misschien 11 kale armbanden bij haar kunnen kopen”, zei ik. En gelukkig vond Nina het goed en stuurde me een doosje met armbanden. Ondertussen vulde ik een krat met knip- en verf- en plakspullen uit mijn eigen collectie en ik riep steeds ‘insjallah’ als het ging over de vrijgezellendag, want als het slecht met de pa van P. zou gaan, dan had ik het afgelopen weekend in het ziekenhuis in plaats van in een huisje aan zee doorgebracht. Maar ik mocht erbij zijn zaterdag. En het was fijn om te merken dat het leven gewoon aan alle kanten doorgaat. Mijn schoonvaders ligt met slechte vooruitzichten in het ziekenhuis, de moeder van S. ligt met een zware hernia thuis, vriendinnen gaan trouwen en andere vriendinnen werden moeder of zijn zwanger. Het leven gaat door. Gewoon. Omdat het niet anders kan. En hoe mooi is dat? Ik zat met 10 verschillende vrouwen aan een tafel en het enige waar wij ons op dat moment druk om konden maken was; wat voor een armband zal ik eens gaan creëren? En nu maakt Nina miniatuur-kunstwerkjes op een houten armband, maar dit soort hoogstandjes waren niet echt mogelijk tijdens de vrijgezellendag. Want de meeste vrouwen, inclusief mijzelf, waren op dat moment beter in het nuttigen van wat glazen Prosecco dan in het stabiel vasthouden van een penseel. Maar gelukkig bevond zich tussen de ontwerpen van Nina ook een wat ietwat haalbaarder plan; de poëzieplaatjes-armband! Dus de meesten van ons waagden zich daaraan.
En het werden mooie armbanden. En een hele mooie dag.


Prachtige handgemaakte armbanden zijn natuurlijk te koop bij ninavalkhoff.nl. En ik weet uit betrouwbare bron, Nina zelf namelijk, dat zij binnenkort verschillende échte workshops gaat verzorgen! En dan niet alleen workshops armbanden beschilderen, maar ook wc-brillen en slipjes!

19

LUNA BIJT OP STUKJES TANDVLEES

De pa van P. was in paniek. En bang. Want er moesten ineens nóg meer testen gedaan worden. Nog een keer een stukje uit z’n bot en daarna met een ambulance naar een ander ziekenhuis voor weer een ander onderzoek. Ze hadden een fout gemaakt, niet genoeg bot weggehaald bij een eerder onderzoek, dus dat moest opnieuw. “Ik wil het pertinent niet”, zei de pa van P., “ik heb nu nog pijn van de vorige keer.”

Dus P. had net zolang gebeld tot hij eindelijk weer een gesprek met de opper-oncoloog had geregeld. Het vorige gesprek was immers een week geleden en in de tussentijd is de pa van P. ermee opgehouden om te eten. Het smaakt hem niet meer. Niks niet. Hij drinkt nu een soort Yohgo Yohgo met aardbeiensmaak en extraveel calorieën.

“Zullen we even naar een ander kamertje gaan?”, vraagt P. als de opper-oncoloog 1,5 uur te laat binnenkomt. “M’n vader wil hier liever niet bij zijn.” “Nee, kan wel even hier hoor”, zegt de opper-oncoloog, “ik heb niet veel nieuws.”

Al staande vertelt de opper-oncoloog een onsamenhangend verhaal over een onderzoek dat niet helemaal gelukt is en dat hij uiteindelijk natuurlijk veel beter zelf had uit kunnen voeren. En over co-assistenten die dingen tegen de pa van P. hadden gezegd die ze helemaal nog niet hadden mogen zeggen eigenlijk. En daarna komen er heel veel moeilijke woorden.

Plasmacellen.
Lange witte bloedlichaampjes.
Korte witte bloedlichaampjes.
En een aantal woorden met een ‘x’ en een ‘y’ erin.

“Maar, wat bedoelt u nu eigenlijk precies?”, vraag ik, “want al die moeilijke woorden, die zeggen mij niks.”

En dan komt er een nog veel onsamenhangender verhaal. Over onderzoeken op korte witte bloedlichaampjes die toen niet konden, maar nu wel, maar niet in het ziekenhuis waar de pa van P. ligt. “Maar ja, hij heeft natuurlijk wel een zwak hart”, eindigt de opper-oncoloog.

En je kunt dan niet gaan flippen. Adem in en adem uit. Z’n pa ligt er immers naast. En die is al zo bang. En die snapt er al zo weinig van. Maar het liefst wil je gillen tegen zo’n man: “Jo, klootzak! Jip & Janneke! Jij verbergt je achter woorden waarvan wij de betekenis niet kennen, godverdomme. Hoe durf je!!!” Maar dat doe je niet. Want de pa van P. ligt ernaast. En naar hem wil je hoop uitstralen. En kracht. En vooral: dat hij behandeld wordt door mensen die er verstand van hebben. Ik maak mental notes van alle moeilijke woorden en besluit ze later thuis op te zoeken.

De pa van P. is 75. En mensen van die generatie hebben een blind vertrouwen in artsen. Respect. Dat ook. Na nog geen 5 minuten vertrekt de opper-oncoloog richting een ander familiegesprek.

“Kundige man is dat hè?”, zegt de pa van P. even later.

23

LUNA LULT HET VAN ZICH AF

Wanneer ik over de Albert Cuijp loop valt m’n oog op een keukenschort in flamenco-stijl. Rood met witte stippen en een roze biesje. Wilde ik al een tijdje. En ik vind dat ik ‘m nu verdiend heb. Ik loop de winkel binnen en tref een vrouw van een jaar of 50 met een onvervalst Amsterdams accent aan: “Ja, die schorten zijn leuk hè, schat? In welke kleur wil je ‘m, ik heb ‘m ook nog in het wit met goud.” Maar ik wil de rode met witte stippen en terwijl zij op zoek gaat zie ik achterin de winkel allemaal handige aluminiumfolie wegwerpbakjes staan. “Kunnen die ook in de diepvries?”, vraag ik. Kan. “En die plastic bakjes daar, kunnen die in de diepvries en in de magnetron?” Kan ook. “Zo meid, ga je lekker koken?”, vraagt de winkeldame. En hop! Een paar minuten later heb ik m’n hele leven van de afgelopen weken met deze winkeldame gedeeld. Een mens kan het maar beter kwijt zijn! Nu heb ik er sowieso weinig moeite mee om m’n shit met anderen te delen. Het al bijna 8 jaar bijhouden van dit weblog is daar een voorbeeld van, maar ook in het dagelijks leven kan ik een hond kapot lullen in 5 minuten. Als het moet. En ik heb nog nooit meegedaan aan het standaardantwoord ‘Goed, en met jou?’ als iemand me vraagt hoe het met me gaat. Dus ik zeg de laatste weken, en ook tegen de bakker, de bloemenvrouw, de wijnboer, de visboer of het mannetje van de fourniturenwinkel: “Kut, en verder gaat het goed.” Of: “Goed, en verder gaat het kut.” En hoe een gesprek daarna loopt zie ik dan wel weer. Erger dan het is kan het vaak toch niet worden! Maar meestal komt er juist een mooi en eerlijk gesprek van mens tot mens. “Ja, schat, dan zie je ze ineens heel oud worden hè?”, zegt de winkeldame terwijl ze 20 wegwerp-ovenschaaltjes staat af te tellen. Ik merk dat ze uit ervaring spreekt. “Ik stond gisteren de onderbroeken van m’n schoonvader te wassen”, zeg ik, “dat is ook iets dat ik nooit dacht te doen.” “Ja, het overkomt ons allemaal”, zegt ze, “maar je bent er nooit op voorbereid hè.” “Nee, het is kut en klote”, zeg ik. En wanneer ik de winkel wil verlaten met een plastic tas vol wegwerpdoosjes en -bakjes duwt de winkeldame me iets in m’n handen. “Hier meid”, zegt ze, “een gelukssteen, want dat kunnen jullie thuis nu wel gebruiken.”

16

LUNA EN HET SPEL MET DE ZOEMER

“Busje komt niet vrijdag”, zegt een blond meisje met een jampot-glazen-bril. Het is geen vraag, maar toch gaat ze aan het einde van de zin iets met haar stem omhoog.
“Oh, waarom niet?”, vraag ik.
“Pappa is jarig.”
“Oh, heb je een feestje vrijdag! Gezellig!”

“Busje komt niet vrijdag.”
“Nee, want je vader is jarig! En dan heb je een feestje! Wat gaan jullie doen?”

“Busje komt niet vrijdag.”
“Heb je een leuk cadeautje voor je vader gekocht?”

“Busje komt niet vrijdag.”
“Zullen we samen een mooie kaart voor hem tekenen?”

“Busje komt niet vrijdag.”
“Gaan jullie lekker taart eten dan?”

“Waar woont je vader?”
“Komt je vader je halen?”
“Ga je ‘lang zal ze leven’ voor hem zingen?”
“Heb je er zin in?”
“Komen er nog meer mensen?”

Van 1990 tot 2003 werkte ik, naast m’n studie, in de zorg. Eerst met demente bejaarden, daarna met verstandelijk gehandicapten, tussendoor in de thuiszorg. Meestal betaald, soms vrijwillig. En ik liep al jaren aan iedereen die het horen wilde te vertellen dat ik m’n werk in de zorg zo miste. “Ik mis het zo”, zei ik dan, “ik kon daar altijd zoveel van mezelf in kwijt.”

Doe het dan.

Vorige week twijfelde ik of ik naar m’n eerste vrijwilligersavond met 20 verstandelijk gehandicapten zou gaan. “Liefje”, vroeg ik aan P., “zou ik wel gaan, nu zo met je vader?” “Liefje, doe maar wel, je vond het altijd zo leuk, maar je moet het zelf weten”, zei hij.

Doe het dan.

Tijdens een creatieve avond knipte en plakte ik wat met een aantal verstandelijk gehandicapten. Ik maakte wat praatjes. Ik vroeg hoe het met iedereen ging. Wat ze de volgende dag gingen doen. Of ze verliefd waren. Of verkering hadden. Wat hun hobby’s waren. Wat ze die avond gegeten hadden.

En ik verzon minstens 100 verschillende replieken naar aanleiding van het zinnetje: “ Busje komt niet vrijdag.”

8

IF I WERE A BOY

P.: “Liefje, wat zie jij eruit. Wat is er gebeurd?”

Al dat gejank van de afgelopen dagen, al dat zout over m’n wangen, zakdoekjes, velletjes huishoudpapier, en dat dan gecombineerd met de kou buiten en slaapgebrek; dat doet dus niet echt goed voor mijn toch al gevoelige en witte huid. Het gevolg: rode wangen die haast kapot geschuurd lijken.

Luna: “Ik word niet echt veel mooier van verdriet.”

P.: “Nou, ik zag vanmorgen een clipje met een verdrietige Beyoncé en dat zag er toch eigenlijk best geil uit.”

11

LUNA EN DE STROHALM

“Is mamma niet mee?”, vraagt P.’s vader.
“Nee, mamma en B. liggen allebei met griep in bed”, zegt P. “Luna en ik praten straks met de oncoloog. En dan komen we daarna terug bij jou om alles te vertellen.”
P.’s vader wilde zelf niet bij het gesprek aanwezig zijn.
“Ik heb de hele nacht geen oog dichtgedaan”, zegt pa.
“Wij ook niet pa.”
“Is er nog iets dat we voor je kunnen vragen aan de oncoloog? Iets dat we moeten zeggen?”
“Als er nog een klein kansje is, dan wil ik die pakken.”

“Eigenlijk kan ik u nog niks meer vertellen”, begint de oncoloog, “want de resultaten van de laatste tests heb ik nog niet binnen.”
“Wij willen graag weten wat er nu precies allemaal gebeurt en waarom.”

“Er zijn op de scans vergrotingen en spikkeltjes te zien.”

Hier voor ons zit een opper-oncoloog. Een man die waarschijnlijk al meer dan 30 jaar gespecialiseerd is in kanker. En durft nu ook deze man het woord ‘kanker’ niet in de mond te nemen? Vergrotingen en spikkeltjes? Ik zit hier niet op de kunstacademie. Ik zit hier in een achterafkamertje met een kankerspecialist.

Ik kijk P. aan. Een blik van verstandhouding. Wij hebben besloten dat als niemand anders het zegt, dat we het zelf dan maar luid en duidelijk gaan benoemen.
“Dus”, begint P., “mijn vader heeft kanker.”
“Dat klopt.”
“En het is agressief.”
“Dat klopt.”
“En het is kwaadaardig.”
“Dat klopt.”
“En hij is te zwak om een chemo te ondergaan.”
“Dat ligt eraan.”
“Waaraan?”

En dan eindelijk legt er iemand ons enigszins uit wat er momenteel allemaal gebeurt. En waarom dat allemaal gebeurt. Niet dat het nu ineens allemaal goed gaat komen, maar de oncoloog denkt aan lymfeklierkanker en als het lymfeklierkanker is, dan is er een kans op beterschap en zelfs genezing. Maar dan moet de vader van P. eerst flink aansterken, want die ademhalingsproblemen op de Intense Care van maandag hebben behoorlijk wat van zijn hart gevraagd. Pas als hij weer is aangesterkt, dan kunnen ze een stukje lymfeklier weghalen tijdens een operatie waarvoor hij onder narcose moet. En als ze dat stukje onderzocht hebben kunnen ze zeggen of het een héél kwaadaardig gezwel is, of een beetje kwaadaardig. En als het een beetje kwaadaardig is, dan valt het te behandelen. En die behandeling zou de pa van P. dan fysiek gezien aankunnen. Ik hoor best wel vaak het woordje ‘als’.

“Dus er is nog een kans?”
“Er is nog een kans op herstel.”

Meer dan 6 jaar geleden zei mijn vriendin R., die 2 weken later stierf aan terminale kanker, tegen me: “Je moet altijd een beetje hoop houden, want zonder hoop ben je nergens.”

10

LUNA ZIT IN EEN EMOTIONAL ROLLERCOASTER

De vader van P. werd precies 2 weken geleden opgenomen in het ziekenhuis. Het lijkt al zoveel langer. Of misschien lijkt het ook wel gisteren. Tijd zegt me dus al 2 weken geen ene reet meer. En m’n emoties nemen ook al een loopje met me. Van hoop, naar verdriet, naar angst, naar ongeloof, naar boosheid, naar berusting, naar pijn, naar liefde, naar ook zoveel liefde. Maar uiteindelijk altijd weer die realiteit. De vader van P. gaat dood. En binnenkort. Maar dan blijkt dat artsen met een heel andere realiteit te maken hebben. Want ja, deze man gaat dood, maar die artsen willen eerst wel even graag weten waaraan precies! Waar is het begonnen? In z’n darmen, in z’n maag, in z’n longen? Of is het misschien wel iets met z’n prostaat? En laten we voor die onderzoeken maar eens goed de tijd nemen, maandag z’n darmen, dinsdag z’n prostaat, woensdag even dit en donderdag even dat en dan tillen we de uitslagen van al die testen even lekker over het weekend heen en ondertussen doen we net alsof er niks ernstigs aan de hand is: “Het is niet in uw darmen begonnen, dat is goed nieuws.” Nee, dat is helemaal geen goed nieuws! Goed nieuws is dat hij snel beter wordt. Dus kan er nu alsjeblieft iemand opstaan die niet om de hete brij heen draait, maar gewoon zegt waar het op staat!? Is er hier in dit hele ziekenhuis nog iemand die het woord ‘kanker’ in z’n mond durft te nemen? Of het woordje ‘dood’? De realiteit: de kanker is overal en de pa van P. is te zwak om chemokuren te ondergaan om z’n leven iets te rekken. Hij gaat dood, hoe dan ook, en hij wordt zwakker en zwakker, hij valt kilo’s af, hij glipt weg onder onze vingers, en toch willen de artsen hem nog van hot naar her slepen, met ziekenwagens naar een ander ziekenhuis om te checken of het dan misschien toch als botkanker is begonnen. Wat de pa van P. wil: “Naar huis.” En wat wij als familie willen; dat wat hij wil. Dus we willen hem thuis in z’n eigen huiskamer inpluggen aan allerlei snoertjes, morfine, pijnstillers, slaaptabletten, whatever it takes. Hem lekker thuis vertroetelen, wijntje erbij, biertje erbij, de televisie aan met non-stop voetbal, harinkje halen, broodje bal, biefstuk, zalm, paling, een witte boterham met kaas. En als dat een optie is, kan dat dan snel gerealiseerd worden? Morgen bijvoorbeeld? We hebben niet zo lang meer namelijk.

21