web analytics

Auteur: admin

LUNA BEKIJKT HET VAN DAG TOT DAG

“Heeft mamma nou iets op het raam geplakt?”, vroeg ik aan m’n vader toen we vorige week de triviale zaken op kwamen halen voor haar ziekenhuisopname.
“Ja, dat hangt er al een paar weken”, zei pappa.
“Nee, dat is niks voor mamma.”
“Het is echt waar.”

Mamma had dus, geheel tegen haar eigen regels in, een zinnetje uitgeprint, uitgescheurd en op het raam geplakt.
Op het raam!
Op het raam!
Mijn moeder heeft met plakband een stuk papier op het raam geplakt!
Iedere keer als ze naar buiten keek vanuit haar stoel moet haar blik dit papier gekruist hebben.

“Dat zal ze vast niet voor niks gedaan hebben”, zei ik en frunnikte het papier van het raam.
Even later plakte ik het papiertje op een vaas.
Een uur later kocht ik met pappa een bos bloemen.
Een half uur later werden we gebeld dat we met spoed naar het ziekenhuis moesten komen, dus mamma heeft de bloemen met de vaas en dus het zinnetje niet eens meer gezien.

“Je mag dat papiertje nooit weggooien hoor”, zei m’n vader.
“Ah, joh, waarom niet, we kunnen niet alles gaan bewaren, die is gek, mamma heeft gezegd dat als ze er niet meer is, dat we dan alles weg mogen flikkeren”, zei ik.

Vanavond ga ik weer naar de Intensive Care.
En zorg ervoor dat ze het zinnetje weer kan lezen.
Maar dan op een collage van mij.
Thank God voor creatieve genen.

19

DAAR GAAN WE WEER

“Ik ben al 6 kilo afgevallen mam”, zei ik maandagochtend, “dat is dan wel weer een positief neveneffect van deze hele kuttoestand.”
Ik ging naast haar staan en liet m’n buik zien.
Mamma deed haar duim omhoog.
Ze zit al maanden te zeuren dat ik te dik word en zij was er zelf trots op dat ze in een jaar 8 kilo was afgevallen. Dat was dus achteraf een negatief neveneffect van de gezwellen en het abses in haar buik, maar ze dacht de hele tijd dat het kwam omdat ze geen wijntjes meer dronk, elke dag een uur liep en meedeed met ‘Nederland in Beweging’.

Nadat mamma vrijdag geopereerd is, abses eruit, nier eruit, stuk darm eruit, heeft de chirurg haar buik opengelaten met een soortement van sponsachtig zuigsysteem erin. Dit systeem zuigt ‘alle’ smerige toestand uit haar buik. Zaterdag werd mamma ‘wakker’ gemaakt, zondagochtend ging ze van de beademing af en ik zit het hier allemaal wel op te schrijven, maar het is gewoon een grote, onwerkelijke toestand. Ik kan het niet bevatten, of eigenlijk ook weer wel. Ik weet het allemaal niet meer. Mamma is aan het vechten als een tijger en haar lichaam herstelde goed van de operatie. Ze kon zelfs weer grapjes maken. Dus mijn mamma zat nog in dat lichaam dat helemaal niet meer lijkt op het lichaam van m’n moeder.

“We zitten in een film en we weten niet hoe-ie afloopt”, zei pappa.
Understatement van het jaar.

Gisteren, net voordat ik wilde gaan eten, belde de Intensive Care om te zeggen dat mamma die avond nog onder het mes zou gaan. Het sponssysteem moest worden vervangen. Wisten we van tevoren. Maar ik had het zeer geapprecieerd als ze even hadden gewacht tot na etenstijd, want dan had ik misschien wél een paar happen door m’n keel gekregen. Grapje.

Gisteravond, na weer uren en uren wachten tot de tweede operatie een feit was, reden pappa en ik voor de zoveelste keer richting het ziekenhuis. Weer die gangen door. Weer onze handen desinfecteren. Mamma weer aan de beademing. Mamma weer in een kunstmatige slaap. Weer maar weer een paar dagen afwachten of mamma nog in dat lichaam zit.

“Goed voor jezelf zorgen hoor”, zegt iedereen.

Met hangen en wurgen heb ik gisternacht een broodje pastrami naar binnen gewerkt.

6

WANT JE KUNT NIETS ZEKER WETEN

In mijn ouderlijk huis hing jaren en jaren een gedichtje op het prikbord. Ik denk dat mijn moeder het heeft opgehangen na het overlijden van mijn oma, haar moeder.

Ik droomde eens en zie, ik liep aan ’t strand bij lage tij.
Ik was daar niet alleen, want ook de Heer liep aan mijn zij.

Wij liepen samen ’t leven door, en lieten in het zand,
een spoor van stappen, zij aan zij, de Heer liep aan mijn hand.

Ik stopte en keek achter mij, en zag mijn levensloop.
Ik zag tijden van geluk en vreugd, van diepe smart en hoop.

Maar als ik goed het spoor bekeek, zag ik langs heel de baan,
daar waar het juist het moeilijkst was, maar 1 paar stappen staan.

Ik zei toen: “Heer waarom dan toch? Juist toen ik U nodig had,
juist toen ik zelf geen uitkomst zag, op het zwaarste deel van het pad…”

De Heer keek mij vol liefde aan en antwoordde op mijn vragen;
“Mijn lieve kind, toen het moeilijk was, toen heb ik jou gedragen.”

En iedere keer als ik dit gedichtje las of lees of aan dit gedicht moet denken, want ik ken ‘m helemaal uit m’n hoofd, moet ik zo ontzettend huilen. Niet van verdriet, maar juist van een ontzettende dankbaarheid. Van een ontzettend diep vertrouwen.

Dit gedicht heeft jaren en jaren niet meer op het prikbord van m’n moeder gehangen. M’n moeder haalt altijd dingetjes eraf en doet er weer andere dingetjes op. Gedichtjes, zinnetjes, leuke plaatjes uit tijdschriften, foto’s van mij, foto’s van de katten. Maar toen ik vorige week samen met m’n vader wat onderbroekjes, een deodorantje en meer van dat soort triviale zaken op kwam halen voor haar ziekenhuisopname, zag ik ineens dat het gedicht weer op het prikbord hing. No shit.

“Je wordt toch geen born again Christian hè, schatje?”, vroeg de verkering toen ik hem het gedichtje liet lezen.

“Nee hoor liefie”, zei ik, “ik heb alleen een ontzettend diep geloof in alle liefde rondom mij.”

12

LUNA’S LES

Als iemand mij 2 weken geleden had gevraagd wat het ergste zou zijn dat mij kon overkomen, dan had ik met zekerheid gezegd: “Dat m’n moeder er niet meer is.” Want mijn moeder is mijn alles. Ik bel haar elke dag. Voor de meest nutteloze dingen. En om te zeiken op alles en iedereen. Ze komt me elke dinsdag helpen in de poezenfabriek, ze is de enige die op mij mag bitchen dat ik een slechte huisvrouw ben, en ach, wat moet ik meer zeggen dan; het is m’n moeder. M’n moeder! Ik kan nog geen dag zonder m’n moeder! Ik wil geen dag zonder m’n moeder. Hoe zou ik ooit zonder m’n moeder kunnen? Ik heb het ook regelmatig tegen haar gezegd: “Ik kan echt niet zonder jou hoor.” Maar dat wuifde ze weg met een: “Loop niet zo te zeiken, ik dacht ook dat ik niet zonder m’n moeder kon. Af en toe een keer janken en gewoon weer doorgaan.”

“Je bent niet bang hè, mam?”, vroeg ik vrijdag voordat ze de operatiekamer in zou gaan.
Dat was ze niet.
“En je bent ook niet bang om dood te gaan hè?”
Nee.
“Je hoeft van mij hier niet te blijven. Ik had liever dat je 100 zou worden, maar het is goed zo. Je hebt het goed gedaan. Ik kan het alleen, dat weet je hè? Jij zit helemaal in mij. En ik zal goed voor pappa zorgen, wij redden het wel. Het is goed. Het mag.”

Ik was erop voorbereid dat ze die avond zou sterven. Dat ze de operatie niet zou overleven.

Het is zondag.
Ik ben er nog.
Mijn moeder ook.
Maar ik ook.
Ik ook.
Ik.

In 2 weken heb ik geleerd dat ik haar kan loslaten. Dat ik sterk genoeg ben om m’n moeder los te laten. Dat ik er ook nog zal zijn zonder m’n moeder. Dat m’n moeder, naast mijn moeder en naast de vrouw van mijn vader ook nog een vrouw alleen is met haar eigen keuzes, haar eigen levenspad en haar eigen levensloop. Dat ik niet verdwijn als ze er niet meer is. Dat ik niet instort. Dat ik er dan nog ben. Ik.

Allemaal van haar geleerd.

29

AAN EEN DRAADJE

Terwijl m’n moeder geopereerd wordt wachtten pappa, mijn held en verkering J., mijn tante D., ome H. en vriendin L. in een kamer. Ik ben nogal een slechte wachter, maar in dit geval gold: hoe langer we zouden moeten wachten, hoe beter. Als de chirurg haar open zou snijden en zou denken; goh, dit wordt ‘m dus echt niet meer, dan had hij haar meteen weer dichtgenaaid en ons op de hoogte gebracht.

“Pappa”, zeg ik, “ik zal het je maar vast vertellen, maar ik wil eigenlijk al maanden een nieuwe tatoeage en ik weet ook al maanden wat het wordt, heel stom, alsof ik het toch heb aangevoeld, maar het wordt dus een klosje garen met een naald en draad eraan en dan iets met een hartje wat geborduurd is. Het was bedoeld als een soort van eerbetoon aan mamma en oma en ook m’n overgrootmoeder, omdat we allemaal de liefde voor textiel en naald en draad hebben. Maar het lijkt mij nu het ideale moment.”
“Ik neem ook een tatoeage”, zegt m’n vader resoluut.
“Nee! Echt?”
“Ja, ik mocht het van je moeder nooit, maar ik wil het.”
“Nee, dat meen je niet!”
“Jawel, ik meen het, iets met een hartje en dan de naam van je moeder.”
“Nee!?”

Maar m’n vader meent het.
Echt.
En we besluiten om binnenkort samen naar een tattooshop te gaan.
Echt.

En uren en uren en uren wachten later staan pappa en ik dicht tegen elkaar aan bij mamma op de Intensive Care. Haar handen in onze handen. Haar leven in de handen van de verpleegkundigen, de artsen en allerlei science-fiction-apparaten. Haar leven in de handen van God. Zoveel snoeren. Zoveel draadjes. Zoveel piepjes.

“Mam”, zeg ik, “je hoort me vast wel, maar je bent het als je wakker wordt toch allemaal weer vergeten, dus dan hebben pappa en ik mooi mazzel, maar we hebben net afgesproken dat we allebei een tatoeage laten zetten. Dus we hebben het nu gezegd, dus je mag later niet zeuren dat je van niks wist.”

M’n moeder zegt altijd: “Alleen kalmte kan u redden.”

Humor ook.

12

LUNA EN DE KEIHARDE REALITEIT

“Nou, daar gaan we dan. Op naar het slecht-nieuws-gesprek”, zei m’n moeder.
Een dag eerder was m’n lieve moedertje door de CT-scan gegaan en woensdagochtend om 11.00 hoorden we de uitslag.
We wisten allemaal dat het slecht nieuws zou zijn en dat was ook wat de internist/oncoloog zei: “Het ziet er niet best uit.”
Dat was nogal een understatement.
Behalve haar hart was er geen enkel orgaan niet aangetast door gezwellen.
“En er zit ook een abces bij uw dikke darm, daar ben ik ook niet gerust op”, zei de internist.

Maar mamma zou naar huis mogen om te wachten op een vervolgonderzoek. Dat was gepland op 6 juni.

“Wil je eigenlijk wel naar huis, mam?”, vroeg ik, “dat kan hoor, dan kom ik voor je zorgen en voor je koken, alles wat je wil, maar ik zie je zo zitten en volgens mij wil je helemaal niet naar huis. Jij mag kiezen.”

Mamma wilde niet naar huis.

In de 48 uur daarna vielen langzaam alle organen uit. Nieren, darmen, longen, weet ik veel wat er allemaal uit kan vallen, alles wat uit kon vallen, viel uit. En het abces groeide van een tennisbal tot een voetbal. En vrijdagochtend is dat abces waarschijnlijk gesprongen waardoor het in de buikholte 1 grote, smerige, giftige toestand is geworden.

Vrijdagmiddag om 16.00 is m’n moeder met spoed geopereerd. Een uur later en ze was dood geweest.

Mamma ligt nu op de Intensive Care. Te vechten voor haar leven.

8

LUNA EN EEN ROODBORSTJE

De moeder van mijn moeder zei altijd: “Na mijn dood kom ik terug als een roodborstje.”

Het hele huis van mijn moeder is daarom vergeven van roodborstjes. Mijn moeder heeft kopjes en schoteltjes en bordjes en beeldjes en schilderijtjes van roodborstjes. Als ik een cadeautje voor m’n moeder moest kopen, dan was het bijna altijd iets met een roodborstje.

En als er een roodborstje in de tuin zat, een best wel unieke gebeurtenis, want roodborstjes zijn schaars en schuw, dan zei m’n moeder altijd: “Kijk, daar heb je m’n moeder.”

Op de camping in de Lage Vuursche was ik zondagochtend, Pinksterochtend, als eerste wakker. Iedereen sliep nog en het bos ontwaakte.

Op de omheining kwam een roodborstje zitten.
En bleef zitten.
Met een worm in haar bek, omdat ze haar jongen moest voeren.
Het roodborstje bleef zitten en zitten.
En ze keek me aan.
En toen wist ik het.
Je komt mamma halen hè, zei ik in gedachten.
En wist ik dat al niet veel langer?
Had ik al niet al veel langer met die angst geleefd?
En het roodborstje bleef zitten.
5 minuten.
10 minuten.
Een kwartier.
En ik was 1 met het roodborstje, op een level waarover ik normaal altijd wat lacherig doe.
Even blijven zitten nog, dan haal ik m’n fototoestel.
Ik maakte een foto.
En het roodborstje vloog weg.

Ik liet de foto vanmorgen aan m’n doodzieke moeder zien, waarop zij voor het eerst in een week ook moest huilen.

Want mijn moeder weet het ook.

52

WAT MOET JE ANDERS?

“Ik weet niet of ik moet gaan hoor”, had ik tegen de verkering gezegd.
“Liefie, als je niet wil, dan snap ik dat helemaal”, zei hij. En ook dochter S. zou me helemaal begrijpen als we niet naar de camping zou gaan dit weekend. En ook overbuurmeisje I. was erop voorbereid dat ik liever thuis bij m’n moeder wilde blijven in plaats van een tripje naar de Lage Vuursche.
Maar m’n ouders dachten er anders over: “Jij gaat gewoon op vakantie, wat moet je anders? M’n handje komen vasthouden? Wij redden ons wel.”

Mamma Luna is vrijdagmiddag uit het ziekenhuis gekomen, nadat ze 4 liter vocht toegediend kreeg via een infuus. Haar nierfuncties werkten weer, dus ze mocht thuis blijven in afwachting van de CT-scan van vandaag.

De afgelopen dagen belde ik elke dag vanaf de Lage Vuursche richting het thuisfront en elke dag leek het weer iets slechter te gaan. Van een ‘we zien wel hoe het gaat, het is nu allemaal afwachten’ tot een terneergeslagen stemmetje dat verraadde dat ze het zelf eigenlijk ook niet zo ziet zitten. Pijn. Misselijk. Niet kunnen slapen. En omdat zij het niet meer ziet zitten, word ik geconfronteerd met een omgekeerde wereld; ik moet háár motiveren om wel haar medicijnen te nemen, omdat ze de antibioticakuur moet afmaken, dat moest ik toch ook altijd van haar als ik weer een blaasontsteking had? De kuur afmaken? En niet het koppie laten hangen?

Ondertussen wacht ik af. Wat moet je anders?
Alle emoties van 3,5 jaar geleden, met de pa van P., komen weer terug.
Ongeduld.
Ongeloof.
Angst.
Angst.
Angst.
Maar ik ben 100 keer banger dan toen.

17

LUNA HAD EEN ANDERE DINSDAG IN GEDACHTE

“Ja, nee, ik kom niet vandaag”, zegt m’n moeder net over de telefoon.
“Hoezo niet?”, vraag ik, want m’n moeder komt al 2,5 jaar lang elke dinsdag.
“Ja, ik voel me eigenlijk al 10 dagen niet goed, misselijk, het eten smaakt me niet, ik heb pijn in m’n lies.”
“En dat zeg je nu pas?”
“Ja, ik ga zo naar de dokter.”
“Hè?”
“Ja, dat zeiden ze bij de dokter ook, dat ik nog nooit voor mezelf een afspraak had gehad in 70 jaar, alleen voor je vader .”
“Moet ik naar je toe komen?”
“Nee, ik lig liever in bed, dan voel ik me het fijnst.”
“Waarom heb je niet eerder gezegd dat je je zo slecht voelde?!!!”
“Ja, dan maak jij je alleen maar zorgen.”
“Ja, natuurlijk! Jij bent nooit ziek, jij zegt nooit iets!”
“Ja, ik kan er niks aan doen.”
“Moet ik vragen of J. je even haalt en brengt naar de dokter?”
“Nee, ik ga op de fiets.”
“Doe even normaal.”
“Zo erg is het nou ook weer niet.”
“Je ligt al bijna 10 dagen in bed!”
“Nou en?”
“Ja, nou en, ik maak me hartstikke zorgen, bel je als je bij de dokter geweest bent?”

Dat zou ze doen. Maar ondertussen heb ik zowel de verkering als haar buurman M., die ik ook al 35 jaar ken, gebeld om ervoor te zorgen dat ze dus no way in haar eentje op de fiets naar de dokter zou gaan.

Terugbellen.

“Nou moet je eens even niet zo trots doen, maar buurman M. brengt je straks naar de dokter.”
“Waarom?”
“Omdat je niet in je eentje op de fiets gaat.”
“Oh, maar je vader belde net, die heeft even vrij genomen, dus hij brengt me.”
“Waarom vraag je nou niet meteen om hulp als je het nodig hebt?”
“Help.”
“Ja, jij maakt er een grapje van.”
“Help.”
“Bel je me meteen als je weer thuis bent?”
“Help.”
“Ik meen het hoor, je moet niet zo trots willen zijn, iedereen staat voor je klaar.”
“Help.”
“Ik hoor je straks.”

8

LUNA EN HAAR GROTE VOORBEELD

Sommige stukjes die ik ooit schreef hebben nooit een vervolg gekregen, maar hebben wel een vervolg verdiend. Zo schreef ik in september 2005 dat mijn vader zijn baan als stoffeerder verloor, na bijna 20 jaar in vaste dienst te zijn geweest bij dat bedrijf. Mijn vader heeft gewerkt vanaf het moment dat hij kon werken en nooit ‘een school afgemaakt’, zoals dat dan heet. Mijn vader ‘heeft niet eens een strikdiploma’ grapt mijn moeder wel eens. Maar mijn vader heeft wél een arbeidsethos waar menig 20-jarige, 30-jarige, 40-jarige én 50-jarige en eigenlijk ieder mens in Nederland jaloers op mag zijn. Waar huppelkutjes en klootzakjes tegen hun UWV-mannetje zeggen; “Ja, maar ik ga dus echt niet aan een baan beginnen waar ik om 7 uur op moet staan, doei”, staat mijn vader elke dag om 6.00 op. Mijn bijna 70-jarige moeder smeert zijn brood terwijl hij zich aankleedt. En waar hele slimme mensen met een afgeronde studie waar geen droog brood in te verdienen valt hun neus ophalen voor een baan die ook maar iets onder hun niveau is; “Ja, maar ik heb 8 jaar gestudeerd om uit te zoeken hoe de migratie van de zwartgelokte tuingans precies loopt en daar heb ik ook een hele mooie scriptie over geschreven, ik ga dus echt niet de telefoon opnemen bij een makelaarskantoor, doei”, staat mijn vader nu al 6 jaar containers te laden en lossen. Kilo’s en kilo’s en dozen en nog meer dozen en pakketten gaan er dagelijks door zijn handen. Weet ik veel hoeveel losers krijgen een uitkering, een WAO, een weet ik veel hoeveel geld van de Nederlandse regering, omdat ze het Godverdomme vertikken om te werken, en ja, er zijn heel veel mensen die er ontzettend veel recht op hebben, maar voor ieder mens dat er écht recht op heeft staat waarschijnlijk 1 mens die er misbruik van maakt. En naast die mensen staat mijn vader, elke dag, op z’n 60ste, containers te lossen, voor niet eens zo heel veel meer geld dan een gemiddelde uitkering. Van 7.00 tot 16.00. En hij helpt elke dag z’n rug nog een stukje meer naar de klote en dat terwijl hij een bloody fucking briljante stoffeerder is. En na zo’n dag staat mijn moeder met de tijgerbalsem in haar hand zijn rug of nek te masseren. En de volgende ochtend zwaait zij hem weer uit naar z’n werk: “Alles geven hè.” Alles geven. Mijn ouders hebben mij geleerd dat je alles moet geven in het leven. Dat je moet werken voor je geld. Dat je jezelf nooit zielig moet vinden. Dat je de tering naar de nering moet zetten en dat je nooit je hand op moet houden, behalve als het écht niet meer kan. Had ik al wel eens geschreven dat ik megatrots ben op mijn ouders?

11