web analytics

Maandelijks archief oktober 2013

LAATJE OPEN, LAATJE DICHT

En daar sta je dan.
In de douche van je ouderlijk huis.
M’n moeder zit met een wit laken om haar schouders op een tuinstoeltje. Even daarvoor had ze me gebeld dat ik de tondeuse mee moest nemen omdat haar haar nu toch echt begon uit te vallen. Een week geleden was het al wat dunner geworden. Zachter. En gisteren hield ze ineens een pluk haar vast, dus het was tijd. Ik had al eerder aangegeven dat ik haar wel kaal zou scheren als haar haar door de chemo uit zou gaan vallen. We hebben immers een tondeuse in huis en ik vond het een vreselijke gedachte om m’n moeder naar een kapper te laten gaan. Zoiets moet thuis.

Maar ja, daar sta je dan.
In de douche van je ouderlijk huis.
En dan moet je dus niet gaan denken aan dat dit de douche is waar je als klein meisje altijd samen met je vader ging douchen. Ik achter hem in het hoekje. De laatste minuut het water altijd nog even extra heet. Voor de lekker.

De kunst van het leven is het op het juiste moment opendoen van laatjes. En ze op het juiste moment ook weer dichtdoen. Het laatje met herinneringen moet soms dicht om dingen in het heden te doen. In het nu te leven. Te overleven. Om nu die haren van m’n moeder af te scheren. Nu.

“Ik vind het nogal wat hoor”, zeg ik terwijl ik met de tondeuse in m’n hand sta.
“Hoezo? Moet ik het zelf doen?”, zegt m’n moeder kordaat.
“Nee, nee, dat hoeft niet, maar het is wel een dingetje hoor”, slik ik.
“Helemaal niet, het moet toch.”
“Moet ik het anders doen?”, vraagt m’n vader.
“Nee, ik doe het wel, ik weet dat het moet, maar toch.”

Na 10 keer aanhalen durf ik eindelijk de tondeuse over het hoofd van m’n moeder te laten gaan.

“Oh, dat kriebelt”, zegt ze.
“Helemaal Kojak, mam”, zeg ik.

Wanneer ik haar even later aankijk moet ik concluderen dat het niet eens zo heel stom staat. En niet eens zo vreselijk typisch kankerpatiënt.

“Je hebt eigenlijk een heel mooi hoofd”, zeg ik.
“Ge bin nog steeds een knap vrouwke hoor”, zegt m’n vader.

Met z’n drieën gedaan.
Zonder te huilen.
En een herinnering erbij om later weer een keer uit een laatje te halen.
Huilen kan altijd nog.

13

NOW IT’S ALL IN YOUR HANDS

Het is alweer 1,5 jaar geleden dat m’n moeder 3 weken op de intensive care lag.

Ik kon niks.
Afwachten.
Er alleen maar naast zitten.
3 keer per dag.
Machteloosheid.
Insjallah.

“Je wil iets voor haar doen hè?, zei een verpleegkundige toen het me weer eens teveel was geworden en ik stond te huilen op de gang. En daar moest ik alleen maar meer van huilen, want dat was het. Je wil iets doen. Iets wat haar pijn verlicht. Wat haar strijd verlicht. Iemand van wie je zoveel houdt er zo bij zien liggen, dat is gewoon een film. Een hele foute film. En al moet je er eigenhandig wat stekkers uittrekken, je wil dat die film stopt. Dat haar pijn stopt.

Hoe fijn was het dat m’n moeder weer enigszins aanspreekbaar was. Kon ik eindelijk weer wat doen. Voor haar. Want dat machteloze, dat totaal overgeleverd zijn aan de doktoren, de verpleegkundigen, het lot, God, dat is niet echt een gemoedstoestand waar ik wat mee kan.

“Wil je muziek?
‘”Wil je televisie?”
“Wil je dat we je voeten masseren?”
“Wil je een ijsje?”

En dan zit je je moeder ineens een perenijsje te voeren. Zo’n 3 keer per dag. We hadden het kleine vriezertje van de intensive care volledig volgebouwd met waterijsjes in alle smaken, maar ze wilde uiteindelijk alleen maar perenijsjes.

En al is de situatie nu niet te vergelijken met die van 1,5 geleden, toch is het er weer eentje van machteloos afwachten. En ik kan niks doen. De eerste van de 6 chemokuren zit erop en het is gewoon kut om te zien dat m’n moeder niet bij het percentage kankerpatiënten hoort dat geen last heeft van de bijwerkingen.

“Willen jullie morgen spaghetti bolognese?”

Even langs op de koffie.
Afwachten.
Koekje voor Nina.
Machteloosheid.
Insjallah.

6

OVER KOETJES, KANKER, KUTJES EN KALFJES

“Op wie lijk jij eigenlijk het meest?”, vraagt de verpleegkundige.
De vraag overvalt me.
“Eh, op m’n moeder natuurlijk”, zeg ik. “Als ik m’n haar strak achterover heb en als ik me niet heb opgemaakt, dan kijk ik wel eens in de spiegel en dan ben ik het sprekend.”
“Ja, dat gaat allemaal vanzelf”, zegt m’n vader, “ik liep laatst met je moeder in de stad en toen zei iemand dat jij”, hij kijkt naar m’n moeder, “zoveel op jouw moeder ging lijken.”
“Maar het opgeruimde karakter heb ik van m’n vader hoor”, lach ik.
“Ja, maar het creatieve heeft ze weer van mij”, zegt m’n moeder, “en ze kan heel erg goed koken.” “Ja, je komt heel opgewekt en positief over”, zegt de verpleegkundige, “mag ik vragen wat je doet voor beroep?”
“Eh, ik ben tekstschrijver en ik schrijf voornamelijk over seks en seksspeeltjes.”
Ja, die zag zij niet aankomen.
“Oh, eh, eh, en hoe kom je aan je onderwerpen dan?”
“Ik krijg die speeltjes opgestuurd en die test ik dan zelf.”
“Oh, echt?”
“Ja, echt, maar ik doe nog wel meer hoor.”
“Ze heeft hier vorig jaar schilderijen opgehangen”, zegt m’n moeder.

Na 1,5 uur praten over chemotherapie, immunotherapie, pillen voor de misselijkheid, pillen voor de dit, bellen als er dit, bellen als er dat, letten op dit, letten op dat, deksel op het toilet en dan pas doortrekken en dat dan 2 keer en weet ik veel hoeveel foldertjes en papiertjes, mag het ook wel heel even over iets anders gaan.

“Jullie zullen wel heel trots zijn”, zegt de verpleegkundige als ik in 5 minuten m’n hele CV heb besproken.
“Ja, dat zijn we zeker”, zeggen m’n ouders.
“En is verder alles duidelijk?”, vraagt ze.
We knikken alle 3.
“Dan zie ik jullie vrijdag.”
“Je zou bijna zeggen dat we er zin in hebben, hè mam?”, zeg ik.

Morgen begint m’n moeder met de chemo- en immunotherapie.

5